CRUX FELIX BOEK TWEE erat lux vera... Johannes | 1:9) "Het zijn mensen, zoals wij!" verzekerde Tar Nilo voor de zoveelste keer op opgewonden toon, nauwelijks bij machte boven het opgewekte gekwebbel en gelach uit te komen. Ze zaten aan de lange tafel in de fleurig opgesierde gemeenschapszaal, aan het hoofd Loni in haar kleurrijke gewaad met de flonkerende diamant in haar hals, breed glimlachend en tot in het diepst van haar wezen genietend van de sfeer van vreugde en blijdschap. Ze werd rechts geflankeerd door Mila en links door Sal. Aan het andere einde zat, gewoontegetrouw, Tar Nilo, uit wiens stem en van wiens gezicht de opwinding afstraalde. Links van hem zat Gwarnia Frasu en rechts Krona, beiden ook breed glimlachend en aan de linker zijkant van de tafel, van Loni uit gezien, zat Fos Amin naast Krona, rechts geflankeerd door Ena, die hem aankeek, alsof ze hem in jaren niet meer gezien had. Naast Ena zat Ionu van Loni's technokatten en daar weer naast Wanju, de medikat die nog steeds de rust in persoon was, niet meer als afweer maar gewoon omdat dat haar karakter was. Naast haar zat Trewi, ook altijd nog een beetje in zichzelf gekeerd, hoewel haar groepsgenoten haar tegenwoordig vaak zacht konden horen zingen, als ze aan het werk was. Door haar kunstzinnige interesse was ze goede maatjes met Deni, die naast haar zat en die ook heel stil was gebleven, behalve als ze weer eens een gedicht mocht voordragen. Naast Deni zat Latifu, die met beiden goed kon opschieten en soms, vooral met Deni, diepgaande discussies voerde over taal en klank. Naast haar zat Krawi, die zich alleen nog soms kwasi boos maakte, maar dan meestal in de vorm van zeer gevatte grappen. Zij werd geflankeerd door Luka, haar mede billenkijker (zoals Sarnu dat bleef noemen), die bijzonder goed kon opschieten met haar collega Krawi, met wie ze soms verhitte debatten voerde. Aan de andere kant van de tafel zat Legani, naast Gwarnia, tot wie ze zich blijkbaar voelde aangetrokken, ondanks hun volkomen tegengestelde opleidingen en karakters. Ze was echter ook goed bevriend met Sanri en Lasu, die naast haar zaten, geflankeerd door Nog Arli en Weni, die onafscheidelijk waren. Naast Weni zat Tinda, de 'biokat', wier opgewektheid in schril contrast stond met haar vroegere ontevreden karakter en die tegenwoordig altijd klaar stond om iedereen te hulp te schieten van wie ze dacht dat ze hulp nodig hadden. Naast Tinda zaten Sibirna en Sarnu, de twee halve garen wier klaterende lachsalvo's soms door het hele schip galmden. Tussen Sarnu en Mila tenslotte zat Malisu, die nog slechts driehonderd dagen geleden haar afkeer van Mila Atelu nooit onder stoelen of banken had gestoken en nu de beste maatjes met haar was. Loni keek geamuseerd de hele kring rond en voelde zich intens gelukkig. Wat is ons leven toch veranderd! constateerde ze vol vreugde. Zelfs tijdens sommige opgewonden debatten tussen Luka en Krawi, deed zich nooit echt een wanklank voor. Ook als ze het totaal met elkaar oneens bleken te zijn, eindigden ze toch altijd met een hartelijke lach. Ze keek naar het opgewonden gezicht van Tar Nilo en voelde zichzelf even opgewonden over de ontdekking van de jongens, dat de planeet Geiyous inderdaad bewoond werd door mensen zoals zij zelf. Dat wisten ze al enkele dagen, uit de dagelijkse rapporten van de 'jongens', maar de lijfelijke mededelingen van dit moment waren veel boeiender. Ze hunkerde ernaar om meer over die mensen te horen. De jongens waren terug van hun eerste bezoek aan de planeet en daarmee was de stemming bij 'de meiden', zoals Sibirna dat omschreef, uitgelaten blij. Tar kreeg geen kans zijn enthousiasme over de mensen op de planeet meteen verder uit te leven in een gedetailleerd relaas, omdat Sal, naast haar, van de gelegenheid van een adempauze van Tar gebruik maakte om lucht te geven aan zijn eigen indrukken. Iedereen werd doodstil, toen hij met zijn prachtige baritonstem op rustige toon begon te praten. "'to Is werkelijk ongelooflijk," zei hij op enthousiaste toon, "hoe fascinerend het voor ons alle vier was, toen we voor het eerst de dampkring van die planetaire wereld indoken." Het was al eerder tot haar doorgedrongen dat hij een fijne, rustgevende, diepe mannenstem had, waar zowel bescheidenheid als zelfbewustzijn uit sprak. "Ik denk dat wij die ervaring niet wezenlijk kunnen overbrengen. Je zult het zelf moeten ondervinden. De eerste dag hebben we de hele planeet in kaart gebracht en door de computer van coördinaten laten voorzien, zodat we daarna bepaalde punten snel terug konden vinden." vervolgde hij. "Maar dat weten jullie, want we hebben die gegevens doorgestuurd. De planeet heeft brede magnetische gordels, die als een soort buffers fungeren tegen uitbarstingen van gevaarlijke straling van de centrale ster." Hij keek haar even aan en blijkbaar lag het verlangen naar meer zo duidelijk op haar gezicht te lezen, dat hij meteen enthousiast verder ging. "Je kunt je niet voorstellen, wat er door je been gaat, na een leven van vele jaren in een kunstwereld je tussen de sterren, als je pendel ineens wordt gegrepen door de wervelingen van een dichte atmosfeer en je de sterren helemaal niet meer kunt zien, omdat het licht van de centrale ster door die atmosfeer naar alle kanten wordt verspreid. Je beseft met een schok dat je je niet langer in de eindeloze lege ruimte bevindt, waarin je, juist door die eindeloosheid en leegte gedwongen bent opgesloten te blijven in dat kleine kunstwereld je. Je bevind je plotseling in een steeds dichter wordende dampkring, met krachtige en soms zeer sterke luchtstromingen en af en toe zelfs woeste wervelingen, die je pendel doen schommelen en wiebelen, omdat de computers niet snel genoeg kunnen terugkoppelen tegen die winden. Er is geen leegte meer, maar volheid aan alle kanten! Lucht, wind, wolken, stikstof, zuurstof, kooldioxide, triatomaire zuurstof, die het ultraviolette licht van de ster uitfiltert; je kijkt geboeid op je metertjes, die alle gegevens snel wisselend voor je ogen toveren, terwijl je tegelijkertijd je ogen niet van het buitenuitzicht af kunt houden, langzaam dalend - zoals we die eerste keer deden - naar een onafzienbare golvende watermassa, die glinsterde in schitterende kleuren, in het licht van de ster, Hilyous, die zijn licht door en tussen de wolkendekken uitstraalt over die eindeloos lijkende oceaan van golven. En als je dan naar boven kijkt, dan vraag je je verbijsterd af waar het heelal gebleven is; er is niets meer van de inktzwarte leegte te bespeuren; alleen maar helder blauw, licht, of hagelwitte wolken; geen eindeloze leegte meer, maar immense volheid. Een ware leefwereld! Geen wereld van inmensiteit, maar een wereld om in te leven!" Het was doodstil in de gemeenschapszaal. Zelfs zijn drie mannelijke expeditiegenoten schenen onder de indruk te komen van zijn woorden, die ook hun ervaring exact weergaf. "Maar het meest overweldigende was de eerste keer dat we uit de pendel stapten," vervolgde hij op rustige toon. "zij het nog steeds in ruimtepak, en de lucht hoorden suizen om onze helmen, en terwijl we met onze voeten wegzakten in een bodem van grond en planten en helemaal vrij stonden, in een ongekend schitterend landschap van planten en bloemen en dieren in kleuren en vormen die we nooit voor mogelijk hebben gehouden. Daar stonden we, gewoon met ons vieren, in een zo overdonderend weelderige wereld van vormen, beweging, geluiden, dat we geen van vieren ook maar één woord wisten uit te brengen. Nee, meer nog, we wisten gewoon niet wat we zagen, omdat onze hersenen al die vreemde vormen niet herkenden. We zijn ook niet in staat om ze te beschrijven. Jullie zullen het zelf moeten beleven. Zelfs de opnames die we hebben gemaakt, kunnen, hoe perfect ook, niet de werkelijkheid van de belevenis weergeven." Zijn woorden waren welhaast hypnotiserend voor Loni, voor wie de werkelijkheid om haar been begon te vervagen om vervangen te worden door de beelden die zijn bloemrijke beschrijving opriep. Ze raakte vervuld van een onweerstaanbaar verlangen om het inderdaad zelf te ervaren. Ongeveer zeven dagen geleden had ze besloten dat ze voldoende geoefend hadden met de pendels en de ruimtecostuums, gedurende de eerste zeven dagen na hun landing op de satelliet. Daar deden ze alle vier en twintig aan mee, door met de pendelschepen om beurten exkursies over het oppervlak van de desolate satelliet te maken en hier en daar in ruimtepak uit te stappen en rond te wandelen met lange, zwevende passen vanwege het lage gewicht. Het was de eerste keer in hun leven, voor zo ver zij zich althans konden herinneren, dat ze zich niet in hun besloten, bolvormige kunstmatige wereldje hadden bevonden en stuk voor stuk hadden ze die uitstapjes ervaren als een nieuwe bevrijding. Loni had zelf, met Mila Atelu, Gwarnia Frasu en Weni Libu en Sal Kinir en Nog Arli als eerste hun reusachtige schip verlaten. Toen ze, met de kleinste pendel, die ze nummer één hadden gegeven, boven hun bolvormige ruimteschip waren opgestegen om de reusachtige krater te verlaten, had zij dat ervaren als een sprong naar een nieuw leven. Ze voelde zich bijna euforisch, toen ze laag over de bovenranden van de krater scheerden en langzaam daalden naar het vlakke, felverlichte landschap er omheen. Alle zes keken ze opgewonden naar buiten en zijzelf, in de stuurstoel, had de grootste moeite om haar hoofd koel te houden en het toestel zacht aan de grond te zetten, omdat ze het, om te kunnen oefenen, met de hand bestuurde. Ze was ook de eerste geweest om in ruimtepak voet op de bodem van de vreemde wereld te zetten en even duizelde het haar, toen haar voeten in het mulle stof wegzakten en zij om zich been keek in een voor hen totaal nieuwe wereld en vervolgens naar boven, naar de schitterende planeet, hoog aan het zwarte uitspansel. Ze was eindelijk vrij! Vrij van de opgeslotenheid in een kaal, metalen wereldje, waaruit geen ontsnapping mogelijk was geweest, dan alleen een fatale. Ze wist zeker dat deze nieuwe ervaring van vrijheid ook alle anderen in haar greep zou krijgen. Ondanks dat ze uitsluitend in ruimtecostuum door het eentonige landschap konden wandelen, gaf het hen inderdaad allemaal, stuk voor stuk, een gevoel van een nieuwe bevrijding. Voor hen, die zowat hun leven lang gewend waren aan kale, metalen leefruimtes, was deze desolate wereld zonder dampkring alles behalve eentonig. De hoog oprijzende wallen van inslagkraters, de bodemscheuren, keien en het losse gruis, fel verlicht door de ster die zij Hilyous noemden, boden een variatie die voor hen ongekend veelzijdig was. En het opkijken naar de hemel, alleen door het vizier van een ruimtepak helm, was voor elk van hen zo intrigerend, dat de dagen omvlogen. Vooral de planeet, waar ze nu, astronomisch gezien, vlak bij waren, bood een welhaast magnetiserende aanblik, met zijn blauwe, groene en witte kleuren. Zelfs zonder vergrotingsapparatuur, kon je de witte schitterende poolkappen zien en de blauwe zeeën en groen-bruine kontinenten en de witte wolkenvelden. Het was op het blote oog zonder meer duidelijk, dat die wereld moest wemelen van leven. De pendels waren klein in verhouding tot hun enorme moederschip. In elk ervan was ruimte voor zes personen en de stoelen konden achterover geklapt worden om als bed te fungeren. Er was een komplete luchtsluis in, waar een persoon in ruimtecostuum ruim in kon staan, terwijl er ook een cabinedeur direkt geopend kon worden maar dan moest uit de hele pendel de lucht worden weggepompt, althans hier op de satelliet. In het achterdeel van de bolle schotelvormige toestellen bevond zich een vrachtruim, dat bij de grootste van de vier pendels het leeuwendeel van het toestel vormde. In de hoofdcabine, achter de drie achterste stoelen, bevond zich bovendien een klein keukentje waarin ze van te voren klaargemaakte maaltijden konden meenemen, evenals een kast met medische voorzieningen en een compleet mini laboratorium voor allerlei onderzoekingen. Bovendien zat er een kleine badcel en een toilet in. De pendels waren, zoals hun grote schip, uitgerust met een magnetisch meteoriet afweerschild dat de meeste metaalhoudende meteorieten kon wegstoten, maar er kon geen kunstmatige zwaartekracht in worden opgewekt. De onderste buitenrand bestond uit een ring rond de hele pendel, waaruit de stuwstralen in alle richtingen konden werken. Na zeven dagen oefenen en genieten van het nieuwe avontuur, hakte Loni de knoop door en nam de beslissing, dat ze voldoende ervaring hadden opgedaan met de pendels. Iedereen was het daarmee eens, maar niemand was ook maar op de gedachte gekomen, het zelf te suggereren. Ze hadden gewoon op haar oordeel gewacht, haar daarmee onbewust voor de zoveelste keer in de leiderspositie dwingend, die ze in het geheel niet ambieerde, maar waartegen ze zich niet kon verzetten, ook al had ze dat verschillende keren geprobeerd. Eigenlijk, dacht ze zelf, was niet zij de nieuwe 'gezagvoerster' maar Mila, want die veegde haar herhaalde bezwaren ertegen altijd resoluut van tafel. In weerwil van haar intense verlangen om zelf als eerste de planeet te gaan inspekteren, lanceerde zij het voorstel dat het de vier jongens zouden zijn die de eerste expeditie naar de planeet zouden gaan ondernemen. Dat leverde haar een juichend applaus op van alle meiden, die het niet als een voorstel zagen, maar als een beslissing. Het applaus bewees dat ze precies hadden begrepen dat Loni daarmee twee vliegen in één klap sloeg: de jongens werden niet gediscrimineerd vanwege hun geringe aantal en onder de 'meiden' kon geen probleem ontstaan over wie er wel of niet mee mocht. Inwendig nog nagniffelend, herinnerde Ze zich hoe dat gegaan was: "Nu is het tijd voor de eerste expeditie naar de planeet." had ze gezegd, toen ze op de zevende dag na de maaltijd gewoontegetrouw bleven napraten. "Ik stel voor dat onze vier mannen die expeditie gaan uitvoeren. Zijn alle dames het daarmee eens?" vroeg ze en gaf Sal, die naast haar zat, een kneepje in zijn arm. De dames klapten allemaal in hun handen en riepen juichend: "Ja, Ja!" "Kunnen we eindelijk eens een keertje gezellig als meiden onder elkaar zijn." merkte Sibirna droogjes op, toen het gejuich verstomd was. "Hoor wie daar praat!" riep Sarnu kwasi stomverbaasd uit en gaf haar vriendin een por in de zij. Loni vervolgde lachend: "Maar vinden jullie ook niet, dat we de heren een paar strikte voorwaarden moeten meegeven? Bijvoorbeeld, dat het uitsluitend een observatie missie wordt, om zoveel mogelijk monsters voor onderzoek mee te brengen en te proberen zoveel mogelijk opnames te maken van de beeldzenders en zelf zoveel mogelijk beeldopnames te maken. Ik wind dat Ze nog geen direkt kontakt moeten maken met de intelligente wezens, die de planeet kennelijk bevolken. Ze mogen ook niet, zonder ruimtepak, hun pendel verlaten, om er zeker van te zijn dat ze geen voor het biologisch milieu van de plaats gevaarlijke kiemen introduceren en zelf gevaarlijke kiemen oplopen." De vier heren zwegen verlegen. Uiteindelijk zei Sal, een beetje beduusd en tegelijk opgewonden bij het vooruitzicht: "Jullie doen ons te veel eer." "Welnee! Gewoon zelfbescherming, hoor!" lachte Gwarnia. "Zo is 'to maar net." voegde 'medikat' Luka eraan toe, op de voor haar zo typerende, lispelende manier van praten. "Voor gevaarlijke experimenten moet je hersenloze, voorgeprogrammeerde robots gebruiken!" Andermaal klonk er een schaterend gelach op, waarop Fos Amin repliceerde: "Helemaal niet! Gevaarlijke dingen laat je over aan verstandige mensen!" "Ha, ha!" schamperden alle dames in koor. Het hoongelach was niet één twee drie voorbij, maar uiteindelijk was het weer rustig genoeg, waarop Mila op bezorgde toon ze: "Maar wel voorzichtig zijn, hoor!" Ze richtte haar ogen rechtstreeks op Sal. Hij lachte en antwoordde: "Ik zal je missen. Ik zal jullie allemaal missen." En die allemaal, de twintig dames, hadden zich voor het eerst van hun leven uitgesloofd voor hun vier heren, om ze van alles te voorzien wat ze maar nodig mochten hebben op hun expeditie. Eten voor wel twintig dagen, in plaats van zes, met alle voorkeursgerechten van elk hunner en zelfs enkele sieraden kregen ze mee onder het motto 'Je weet nooit waar het goed voor is.' En nu waren ze dan terug, na zeven lange dagen, waarin ze weliswaar dagelijks op een afgesproken tijd beeld- en geluidcontact hadden gehad, maar toch.... De jongens hadden een groots onthaal gekregen bij terugkeer, alsof ze jaren weg waren geweest. Ze waren letterlijk door de knuffel mangel gegaan, zoals Sal dat noemde, elk van hen langs alle twintig vrouwen, daar boven in het ruim, waar hun pendel was binnen geschoven, nadat hij in de grote luchtsluis geland was en volautomatisch geheel gesteriliseerd alvorens de grote dubbele binnendeur openschoof om het toestel naar binnen te halen. Bij geen van hen kwam ook maar in de verste verte de herinnering op, dat ze er ruim driehonderd dagen geleden niet eens over gepeinsd zouden hebben, elkander aan te raken, laat staan zo uitgelaten te omhelzen. "Het zijn mensen, zoals wij!" herhaalde Tar Nilo voor de zoveelste keer, nadat Sal was uitgesproken. "Miljarden moeten het er zijn!" riep hij opgewonden uit. "Die wereld is overbevolkt, zwaar overbevolkt! Ze krioelen door elkaar, op een, wat mij betreft, huiveringwekkende manier. Maar één ding staat wel vast. Onze voorouders kwamen van deze planeet. Als de overleveringen op Urda spreken over een eilandenrijk, dan is er keuze in overvloed! Overal in de oceanen liggen groepen eilanden, sommige zo ver van de continenten, dat het heel wel mogelijk is dat ze zich in het verre verleden geheel geïsoleerd hebben ontwikkeld. Trouwens, die planeet is een waterplaneet! Onvoorstelbaar! Zoiets hadden we nooit kunnen dromen! We schatten dat zowat zeventig percent van het oppervlak uit oceanen bestaat. En, wij konden onze ogen niet geloven, maar er zijn allerlei verschillende soorten mensen! Ik bedoel, ze hebben wel allemaal ongeveer dezelfde lichaamsbouw, maar hun huidskleur verschilt sterk. We hebben de indruk gekregen dat verreweg de meesten een geelachtige huidskleur hebben en smalle ogen. We konden in die paar dagen natuurlijk geen zekere conclusies trekken, maar op grond van hun geografische concentratie, voor zover wij die in dit korte tijdsbestek konden vaststellen hebben we die indruk gekregen. Diezelfde geografische concentraties, hebben ons ook de indruk gegeven, dat de tweede grootste groep een zeer donkere huidskleur heeft, tot pikzwart toe. Er zijn ook lichtgekleurden, bijna witte mensen, velen van hen met heel licht geel haar, maar die vormen de minderheid. Althans, dat is onze voorlopige indruk. Maarm misschien vergissen we ons daarin, want ze zijn sterk verspreid over allerlei continenten. Er zijn er die dezelfde huidskleur hebben als wij, en anderen lichter of donkerder. 'to Is onvoorstelbaar!" riep hij uit. "Het vreemde is, dat de naar onze indruk kleinste groep, de witten, wel de meest ontwikkelde is. De eerste dag hebben we ze vanaf grote hoogte geobserveerd met onze vergrotingsapparatuur, en toen we opnames konden maken van hun beeldzenders, vielen we van de ene verbazing in de andere. Ook in hun kleding zijn er sterke verschillen. In sommige streken zijn ze van top tot teen in lange gewaden gestoken en in andere gebieden zijn ze heel summier gekleed. Vrouwen en mannen dragen totaal andere kleren! Heel idioot! We weten werkelijk niet wat we ervan denken moeten. Alsof ze andere mensensoorten zijn, die zich van elkaar moeten onderscheiden door hun kleding! We zullen heel voorzichtig te werk moeten gaan als we contact met ze willen maken. Wij kunnen ons in onze pakjes niet zo maar tussen hen begeven, dan vallen we volledig uit de toon." Nu hing Loni, met alle anderen aan zijn lippen. Ze wilde onmiddellijk alles weten over de mensen op de planeet en het kostte haar grote zelfbeheersing om hem niet te interrumperen met een lawine van vragen. "Zoals Sal al zei:" vervolgde Tar echter opgewonden, " het is een onbeschrijflijke ervaring om je over zo'n wereld te bewegen en rond te lopen, op plaatsen waar je nauwelijks je voeten durft neer te zetten, uit angst dat je die schitterende planten vertrapt. Bloemen, Ena, bloemen, zoals je ze nog nooit van je leven gezien hebt! En dieren, waar je geen idee van had dat ze ook maar konden bestaan! Er zijn enorme conglomeraties van bouwwerken, met verkeersbanen er tussendoor, waar miljoenen mensen op elkaar schijnen te wonen. Ik weet werkelijk niet wat we daar van denken moeten! Zo ontzaglijk veel mensen op zo'n kleine oppervlak bij elkaar gepakt. Dat moet toch heel benauwend zijn! Maar van de andere kant: zij kunnen weg, ze kunnen die conglomeraties verlaten op elk gewenst moment en doen dat blijkbaar ook, gezien hun zeer intensieve verkeersmiddelen." Fos Amin stak zijn hand op ten teken dat hij het verhaal van hem over wilde nemen. Loni knikte instemmend en was, met alle anderen, verbaasd over de enthousiaste toon waarop hij begon te spreken, omdat ze die van hem niet gewend waren. "En dan te bedenken, dat er andere gebieden zijn waar vrijwel geen mensen wonen, met ongelooflijk weelderige plantengroei, bomen, enorme bomen, wel tien tot vijftig keer hoger dan onze boompjes hier aan boord, in dichte, ondoordringbare massa's bij elkaar, met machtige waterlopen die er tussendoor stromen en waar bijna iedere dag enorme hoeveelheden water uit de wolken condenseren. Je zou die gebieden kunnen vergelijken met een soort omgekeerde longen van de planeet, die doorlopend kooldioxide uit de atmosfeer absorberen, zodat de warmteuitstraling niet al te sterk kan worden tegengehouden. Ze moeten van essentiële waarde zijn voor het in stand houden van het ecologische evenwicht in de atmosfeer. We kunnen bovendien nauwelijks een beschrijving geven van alle grote en kleine, tot zeer kleine dieren, die tussen die begroeiing en in het water krioelen. Grote beesten met enorme bekken, die op logge poten door ondiep water ploegen, en kleine, razendsnelle zoogdiertjes, die zich vliegensvlug over de grond of door de reusachtige bomen bewegen. En een onvoorstelbare variatie aan insekten. Maar het meest fascinerend waren, wat mij betreft, al die prachtig gekleurde vliegende diertjes, groot en klein, die zich met fladderende vleugels door de lucht voortbewegen, op zoek naar voedsel. Je moet het zelf zien. Je raakt er van in ecstase, als je het voor het eerst aanschouwt." Hij keek Ena aan, die met open mond naast hem zat te luisteren. "en dan zijn er, vrij dicht bij de conglomeraties van bouwwerken," vervolgde hij op nuchterder toon, " weer andere gebieden, waar de bewoners blijkbaar hun agrarische gewassen kweken. Je ziet daar soms grote velden, met allemaal exact dezelfde planten, die dus door de mensen zelf moeten zijn aangeplant. Als die planten allemaal vrucht dragen, moeten ze een ongelooflijke overvloed aan voedsel produceren, dat ze vermoedelijk over grote gebieden verspreiden. Ik ben 'to daarom niet helemaal eens met Tar, wat die overbevolking betreft. Je moet de omvang van de bevolking bezien in relatie tot de voedselproduktie en distributie. Ik voor mij heb er de grootste moeite mee gehad om in die agrarische gebieden niet nauwkeuriger te gaan rondneuzen, Maar Sal en Nog en Tar zeiden 'alles op z'n tijd; We doen alleen een algemene verkenning.' En zo was 'to, nietwaar. Jullie wil was onze wet." Ena naast hem lachte breed tegen hem en zei: "Onze wil was geen wet, onze bezorgdheid was jullie leidraad." "Hoor je dat goed?" zei Weni tegen nog, naast haar. Hij lachte en antwoordde: "Daar hebben we ons steeds aan gehouden, hoor, dus maak je geen zorgen." Hij nam het verhaal van Fos over en vervolgde: "Geologisch en klimatologisch is de planeet zeer gevarieerd. Behalve zeer dicht begroeide streken zijn er ook grote gebieden waar vrijwel niets groeit en waar je nauwelijks mensen of dieren ziet. Blijkbaar uiterst droge gebieden, zonder water. Dat water op zich, is trouwens ook een fascinerende zaak. Zoals Tar al zei, is het oppervlak van de planeet voor zowat zeventig percent bedekt met water. Het oceaanwater is sterk zouthoudend, en de waterstromen en vlaktes op de continenten niet. En er leven prachtige dieren in dat water, volkomen aquadynamisch van bouw, honderd keer leniger, sneller en mooier dan de vissen in onze vistank." Fos Amin stak andermaal zijn hand op om hem te onderbreken en zei enthousiast: "Maar een van de mooiste, of misschien gekste diersoorten zagen we in de gecultiveerde gebieden. Ze kwamen voor op bedrijven waar de mensen grote hoeveelheden dieren bij elkaar hebben, maar we weten niet zeker waarom. We hebben zo'n vermoeden dat ze het vlees ervan eten, hoewel het ons voorkomt dat je nogal wreed moet zijn om zulke prachtige, grote viervoetige zoogdieren te doden om ze op te eten. Het curieuze is," vervolgde hij opgetogen, "dat die grote groepen hoge viervoetige zoogdieren allemaal vrouwelijk schijnen te zijn, met lange bengelende borsten en lange tepels, maar niet op de plaats van de borst, maar onder de buik. Toen wij ze voor het eerst zagen hebben wij ons rot gelachen." Sarnu vooral begon te schudden van het lachen bij de omschrijving van Fos, trachtend zich zo'n levend wezen in te denken, wat in haar voorstellingsvermogen neerkwam op een vrouw met haar borsten aan haar buik. "Je liegt!" gierde ze. "Echt waar, hoor!" verzekerde Fos haar. "Je zult het zien. We hebben er opnames van gemaakt." Het lachen van Sarnu werkte zo aanstekelijk, dat ze allemaal mee gingen schateren. Toen ze eindelijk tot bedaren kwamen zei Sibirna: "Vertel mij liever of de mannen mooi zijn." Tar Nilo was Fos voor en reageerde droog: "Wij hebben onze aandacht meer op de vrouwen gericht. Die vonden wij veel mooier dan de mannen." "Hè, hè!" sneerde Krawi kwasi boos. "Zeker die met gele haren! Dat lijkt me afschuwelijk! Heb je niet genoeg aan ons twintigen?" Tijdens het gelach dat daarop volgde, boog Fos Amin zich voor Latifu langs en fluisterde Tar iets in zijn oor. Hij knikte heftig en riep boven de herrie uit: "Luister! Ik was dat bijna vergeten!" Het gelach verstomde en alle gezichten waren weer op hem gericht. "Ja, moet je horen, we hebben zoveel indrukken opgedaan dat je gewoon niet weet waar je moet beginnen. Maar we hadden bijna een mooie man voor Sibirna meegebracht. We vlogen over een enorme kontinent, waar de bevolking zwart van huidskleur is." "O, 'n zwarte man!" riep Sibirna uit. "Dat lijkt me interessant." "Niet zo voorbarig." lachte Tar. "Op 'n gegeven ogenblik vlogen we laag over een dicht begroeid gebied met onvoorstelbaar fascinerende planten en de meest gevarieerde vliegende dieren, met vleugels, en op de bodem allerlei andere, heel rare beesten, zoals een hoog viervoetig dier met een hele lange nek, nog langer dan zijn lange benen en een groepje kolossale viervoetige zoogdieren, met twee glimmende, heel lange tanden naast hun bek en een extreem lange, slangvormige, uiterst beweeglijke neus. Kolossen waren het, die, als je het mij vraagt, iemand met één stap van hun dikke poten kunnen doodtrappen." "Wou je mij zo'n beest aansmeren als man?" vroeg Sibirna verbaasd. "Wacht nou even." zei Tar met beide handen een bezwerend gebaar makend om haar tot geduld te manen. "Dat komt nog. Het was allemaal zo overstelpend dat we besloten er op een open plek te landen om opnames te maken. Nou, en daar ontdekten we de vreemdste mensensoort, die we ons hadden kunnen voorstellen. Er kwam plotseling een kleine man op onze pendel af, geheel ongekleed, maar van top tot teen helemaal behaard." "Wáát?" riepen alle dames vol afgrijzen in koor. "Je liegt!" zei Sibirna. "Goeie genade!" zei Sarnu zich rechtstreeks tot haar vriendin wendend. "Wat een gekriebel zal dat zijn, meid!" "Echt waar!" verzekerde Tar. " We zullen het laten zien als we de beelden gaan vertonen. We hebben hem opgenomen. En het gekste was, dat hij vier handen had." "Ach, loop been!" riep Gwarnia naast hem ongelovig uit. "Echt waar, vraag het de anderen maar." verzekerde Tar beslist. "In plaats van voeten had hij ook handen aan zijn benen. En hij raapte een op de grond gevallen boomtak op en begon daarmee op onze pendel te timmeren, terwijl hij door de voorruiten been naar ons grijnsde. En hij zwaaide met zijn hand alsof hij ons naar buiten wilde roepen. Hij was in ieder geval helemaal niet bang voor ons. Toen we niet naar buiten kwamen, werd hij kwaad. Hij sloeg met zijn stok zo hard als hij maar kon op onze pendel, liep vervolgens achteruit en toen zagen we dat zijn penis stijf overeind ging staan. Het was zo'n idioot gezicht! En toen zagen we in een boom, een eindje verder een vrouw zitten, ook helemaal ongekleed, en even behaard als die man en die had een baby aan de borst. Ze hield zich met een voethand vast aan een tak. En toen we langzaam weer opstegen, rende de man weg, sprong omhoog, greep zich aan een boomtak vast en slingerde zich van de ene boom naar de andere, met zijn voethanden en armhanden en de vrouw volgde hem, met de baby aan haar borst." "Mensen die in bomen leven?" vroeg Gwarnia ongelovig. "Ja zeker." viel Fos Tar bij. "en helemaal behaard." "Jakkus!" zei Sibirna vol afgrijzen. "Ik moet er niet aan denken!" "Wat een rare wereld!" viel Sanri haar bij. "Dat moeten wel heel primitieve mensen zijn." "Maar waarom ging hij met zijn piemel staan pronken?" vroeg Lasu ongelovig. "Hij zag onze mannen zeker voor vrouwen aan." suggereerde Krawi. Iedereen lachte, Loni ook, maar tegelijk vroeg ze zich af hoe ze zouden moeten vaststellen met welke mensensoort ze het best het eerst kontakt konden proberen te maken en hoe, als er zoveel verschillende soorten mensen bestonden. Ze zouden de taal van die mensen moeten leren, en de achtergronden leren kennen van hun gebruiken en gewoonten en daar was, volgens de verhalen van de jongens, blijkbaar ook nogal wat verschil in. Sal nam weer het woord toen het gelach wat was bedaard. "In ieder geval zijn de meeste mensen niet zo primitief." stelde hij haar gerust. "Maar een ding is zeker: ze kennen niet de wet van massa en gravitatie. Hun vervoermiddelen blijven dus hun volle gewicht houden en moeten, ten koste van enorme energieverspilling worden voortbewogen. De meest voorkomende vervoermiddelen bewegen op wielen over speciaal aangelegde gladde banen met hele lage snelheden, vergeleken met onze pendels, tenminste. De energie die ze gebruiken is blijkbaar een of ander verbrandingsproces, want al die voertuigen stoten verbrande afvalgassen uit, die, als ze daar lang mee door gaan, de hele atmosfeer moeten verpesten. Nog erger wat dat betreft, zijn de vliegapparaten. Je snapt niet hoe ze die logge, loodzware dingen de lucht in krijgen. Ze hebben lange vleugels die vermoedelijk onder een bepaalde hoek staan, waardoor er, als ze eenmaal voldoende snelheid hebben, onder de vleugels een overdruk ontstaat zodat ze omhoog worden gestuwd. Het is wel knap bedacht, moet ik eerlijk zeggen, als je beseft dat ze hun volle gewicht behouden. Maar het lijkt me levens gevaarlijk. Als er ook maar iets misgaat met de motoren of met het besturingsmechanisme, donderen ze met hun volle gewicht omlaag en moeten finaal te pletter slaan. Ik kan me niet voorstellen dat ik ooit in zo'n ding kruip. En een enorme energie dat daar voor nodig is! Niet te geloven! We hebben een keer een eindje achter zo'n toestel gevlogen; het ging heel langzaam, met donderend geraas van de motoren; een afstand die wij met onze pendel in minder dan een kwartier afleggen, daar hebben zij wel zes tot acht uur of meer voor nodig. En dat toestel stootte me 'n rotzooi aan verbrande gassen uit die motoren! Werkelijk, onvoorstelbaar! Je vraagt je in gemoede af of die mensen niet begrijpen dat ze hun eigen leefmilieu daarmee grondig aan het verpesten zijn. We hebben geen idee wat ze nu eigenlijk verbranden in die motoren, maar het moet een koolstofverbinding zijn, dus vermoedelijk een of andere eindige fossiele brandstof. Dat ding waar we achter vlogen, had vier motoren aan de vleugels, en werd voortgestuwd door een soort schroefbladen te laten ronddraaien, waardoor het zich als het ware in de lucht voortschroefde. Uiterst primitief, maar het werkt wel. Je begrijpt gewoon niet hoe ze op zo'n idee zijn gekomen! Het enige vervoermiddel dat op het eerste gezicht niet milieu verpestend leek waren een soort grote trekkers, met een heleboel wagens erachter, die op wielen over parallel aangelegde metalen staven rijden en blijkbaar elektrische energie halen vanaf draden die erboven gespannen zijn. Ze bewogen zich heel langzaam voort, met veel minder dan de helft van de snelheid van die vliegapparaten. En wat een enorm werk om die lange metalen banen met elektrische bovenleidingen aan te leggen! Ongelooflijk!" "En die dingen op de oceanen!" herinnerde Nog hem. "O, ja," reageerde Sal. "Hele logge vervoermiddelen die zich door het water voortbewegen, heel langzaam, met de golven op en neer wiebelend als een gek! Ik moet er niet aan denken op zo'n ding te moeten zitten! De golven op de oceanen zijn soms enorm hoog en die voertuigen gaan daarop mee omhoog en omlaag. Hoe ze zich voortbewegen weten we niet. Het mechanisme zat blijkbaar onder water. Maar net als die vliegtoestellen en die vervoermiddelen op wielen stoten ze afschuwelijke hoeveelheden verbrande gassen de lucht in. Het moeten welhaast zeker fossiele brandstoffen zijn die ze verbranden en die dus op een goeie dag moeten opraken, dus we hebben ze heel wat te leren. Dat geldt ook voor hun industrie, Die veroorzaakt ook al een enorme vuiligheid, zowel aan uitstoot van verbrandingsgassen, als aan afval. In sommige gebieden wind je geweldige concentraties van industriële komplexen vlak buiten de woon conglomeraties en in andere gebieden heel weinig." Luka viel hem in de rede door hem met haar hand een teken te geven. Hij keek haar vragend aan, evenals Loni naast hem, die instemmend knikte. "Ik weet niet of het wel waar is," zei Luka, de ernst van haar woorden onderstrepend door nog sterker te lispelen dan normaal. "dat wij inderdaad die mensen onze techniek moeten leren. Ik las toevallig een paar dagen geleden een psychologische verhandeling, waarin een heel saillante opmerking stond: ' Wie een kind een wapen geeft, maakt niet van dat kind een moordenaar, maar van zichzelf.'. Ik bedoel maar: je moet niet per se vooruit willen lopen op een natuurlijke ontwikkeling, want dan kun je grote brokken veroorzaken." Loni knikte heftig instemmend en zag tot haar vreugde dat zij daarin niet de enige was. "Als die mensen de natuurwetten niet kennen," zei ze, "waarop onze techniek gebaseerd is, zullen ze die techniek ook niet kunnen begrijpen en dus niet hanteren zonder brokken te maken. Die mensen maatschappij is een totaal andere wereld, die zijn geheel eigen ontwikkeling heeft doorgemaakt. Ik denk dat Luka gelijk heeft dat we die niet per se moeten confronteren met een techniek, die niet bij hun ontwikkeling hoorde." Het bleef even stil, waarbij verschillende hoofden weer instemmend knikten. Daarna zei Nog Arli: "Maar ik denk, dat wij ook wel een en ander van hen kunnen leren. Je hebt bijvoorbeeld nog niks gezegd over het mooiste vervoermiddel." "Dat is waar," zei Sal enthousiast. "die tweewielige, bedoel je, nietwaar?" Nog Arli knikte. "Dat zijn me toch grappige dingen!" zei Sal. "In het gebied waar al die geelhuidige mensen wonen, daar verplaatsen de mensen zich in overgrote meerderheid op tweewielige voertuigen, zonder motorisch voortstuwingsmechanisme. Ze gebruiken hun eigen lichaamskracht door een soort pedalen met hun voeten rond te trappen. Het gaat niet erg snel, natuurlijk, maar wel veel sneller dan lopen. De wielen zijn heel dun en de aandrijving schijnt te gebeuren door een versnelling van een groot tandwiel via een ketting over te brengen naar een klein tandwiel dat midden in het grote achterwiel zit. Ze moeten daarbij echte evenwichtskunstenaars zijn, want die twee wielen zitten achter elkaar en het voorste kan bewegen om te sturen. Het was een vreselijk grappig gezicht. We hingen op een ochtend hoog boven zo'n conglomeratie van gebouwen en over de banen daartussendoor reden duizenden van die geelhuiden op die tweewielers rond, allemaal netjes rechts houdend op de verkeersbanen, de ene groep in de ene richting, de andere in de andere richting. Je vraagt je af waar al die duizenden mensen tegelijk naar op weg gaan." Nog Arli gaf hem een teken dat hij het relaas wilde overnemen. Alle gezichten keerden zich daarop in zijn richting. "Wij hebben ons strikt gehouden aan jullie opdracht om geen contact te naken met de mensen op de planeet. Jullie woord was wet." zei hij lachend, Weni aankijkend. "Als we het al hadden willen doen, zou het niet makkelijk zijn geweest, behalve bij dat ene, harige vierhandige mannetje. Hoewel we het wel probeerden, konden we niet altijd vermijden dat onze pendel gezien werd, en dat had steeds een hevige schrikreactie tot gevolg. Zo ook op de tweede dag. We vlogen laag langs de kust van een kontinent met de bedoeling ergens te landen om watermonsters te nemen. Het klimaat verschilt van de polen naar de evenaar toe heel sterk, maar dat is natuurlijk op Urda ook zo. Voor we het goed in de gaten hadden kwamen we toen ineens boven een brede kuststrook van mooi heel licht gekleurde korreltjes van verschillende mineralen, zoals we in het lab later konstateerden. En daar waren wat mensen, met bijna geen kleren aan, die het blijkbaar leuk vonden om het water in te gaan en op die strook mineraal korreltjes te spelen, of zo. Tot onze stomme verbazing konstateerden we dat sommige van die mensen blijkbaar konden zwemmen in het water. Ik ben zeer benieuwd of wij dat ook kunnen leren. In ieder geval, wij stopten en bleven erboven hangen om het op beeld vast te leggen, en toen zagen een paar van die mensen onze pendel en ze schrokken zich rot en renden allemaal zo hard als ze konden weg, met achterlating van hun spullen. Toen hebben we iets gedaan wat we eigenlijk niet van plan waren, maar de verleiding was te groot, want een van die spullen was een nog werkende beeldontvanger, zoals we constateerden. 'Dat ding moeten we hebben!' zei Sal en wij zijn geland en Sal heeft snel zijn ruimtepak aangedaan om dat ding op te pikken, maar we hebben er wel een van onze edelstenen voor in de plaats gelegd. Nou, en toen hadden we wat we hebben moesten! In een uurtje tijds had Sal uitgedokterd hoe dat ding werkte, en toen konden we op onze eigen apparatuur net zo veel beelden opnemen als we maar wilden en ze via dat ding afspelen." "Alleen moest Sal wel de energie bron vervangen," vulde Fos aan. "Het ding gebruikte een erg primitief soort elektrische accumulatortjes, die erg snel leeg waren en niet opgeladen konden worden." "Er schijnt alleen geen standaard te bestaan voor de hele planeet," vulde Sal aan. " want op sommige plaatsen geeft het ding de beelden niet goed weer. Het is een heel primitief ding. Het werkt niet digitaal en al helemaal niet moleculair, waardoor de mogelijkheden buitengewoon beperkt zijn." legde hij uit. "En de beeldweergave is navenant slecht en één dimensionaal. Hij staat nog in het ruim, met alle andere monsters die we hebben meegebracht. Ik stel voor dat we morgen even bekijken of we onze beeld projector kunnen aanpassen om de opnames groot weer te geven." "En hoe staat het met mogelijke bacteriologische of virale gevaren?" vroeg Krawi, daarmee haar geneeskundige achtergrond niet verloochenend. "Fos en ik hebben wat vluchtige proeven gedaan" antwoordde Tar " en die hebben weinig gevaarlijks opgeleverd. Dus we moeten het morgen maar eens uitvoerig aanpakken, maar op het eerste gezicht ziet het er goed uit. Ik denk dat onze imuniteitsstimulanten wel voldoende zullen zijn." "Gelukkig." zei Loni opgelucht. Ze had met intense belangstelling geluisterd naar alles wat de jongens zo enthousiast vertelden, zonder zelf vragen te stellen. In haar hoofd woelde slechts één gedachte onophoudelijk rond: kan dit onze wereld worden? Het móést hun wereld worden, anders was hun reis die zowat hun hele leven had geduurd, zinloos geweest! De verhalen van de jongens drongen hoe langer hoe meer één overtuiging aan haar op, dat één van hen zich zo spoedig mogelijk onder de mensen op de planeet moest begeven, om hun taal te leren alvorens ze zich op deze nieuwe wereld konden vestigen, zonder ernstige problemen te veroorzaken. Het moest slechts één persoon zijn, besliste ze voor zichzelf, waardoor de mensen, waar ze zich onder zou begeven, niet konden worden afgeschrikt, zoals bij de jongens was gebeurd, op de plaats waar ze de beeldontvanger hadden meegenomen. Als het mensen waren, zoals zijzelf, en dat hoefde ze nauwelijks nog te betwijfelen, zouden ze één persoon nooit als een bedreiging zien, terwijl het voor één persoon gemakkelijker was zo snel mogelijk de taal te leren, als ze niet terug kon vallen op haar eigen taal. Maar dat wilde ze eerst met Mila alleen bespreken, in de wetenschap dat Mila zich er met hand en tand tegen zou gaan verzetten, omdat zij zelf die ene persoon wilde zijn. "Ik denk inderdaad dat we de rest maar naar morgen moeten verschuiven." zei ze. "Jullie zullen wel moe zijn en het wordt trouwens bedtijd voor iedereen. Jullie verhalen hebben mij persoonlijk veel hoop gegeven. Eén ding staat voor mij vast. Onze voorouders kwamen van deze planeet, die helemaal niet is vergaan. Dat betekent, dat wij in alle opzichten verwant zijn aan de mensen die haar nu bevolken. Maar gedurende duizenden jaren hebben onze voorouders volkomen geïsoleerd van hen geleefd en een totaal andere ontwikkeling doorgemaakt in een ander deel van ons melkwegstelsel. Dat betekent dat wij heel voorzichtig te werk moeten gaan, alvorens wij ons tussen de bewoners van deze planeet kunnen vestigen. Een van de belangrijkste dingen zal zijn, dat we hun taal leren, zodat we hun denken kunnen leren kennen en begrijpen, om te voorkomen dat we brokken maken, voor onszelf en voor hen. We moeten ons vooral goed realiseren, dat wij, met z'n vierentwintigen, ook nog eens een heel apart clubje zijn, voor wie niet alleen deze wereld geheel nieuw en onbekend is, maar zelfs onze eigen wereld van herkomst, want wij waren te jong, toen wij vertrokken, om ook maar enig begrip te hebben kunnen ontwikkelen van de leefwereld van onze ouders, broers en zusters. Als we terug zouden gaan, zouden we wellicht even vreemd tegen hun wereld aankijken, als nu tegen deze." * * * Er ging een schok door hen allen been op het moment dat het grote beeldscherm oplichtte en de gemeenschapszaal zich vulde met een ongekende werveling van bruisende muziek. Hun monden zakten open, niet slechts van verbazing maar doordat hun hele wezen van het ene moment op het andere bevangen werd van ecstatische schoonheid. Het voor hun begrippen primitieve beeld vertoonde een groep blanke mensen in vreemdsoortige kledij met allerlei intrigerende instrumenten in hun handen. Sommigen hadden eigenaardige, vrij platte instrumenten onder hun kin geklemd, met de linkerhand een smal uiteinde vasthoudend, waarop ze met hun vingers snel op en neer bewegend, draden neerdrukten, terwijl ze met hun rechterhand met een soort dunne, gedeeltelijk dubbele stok over de draden schoven, hetgeen muzikale geluiden voortbracht die zo hemels mooi klonken, dat ze stokstijf bleven zitten en met opengesperde ogen naar het ééndimentionale scherm staarden. Anderen hadden soortgelijke instrumenten, maar veel groter, met veel dikkere draden, waar ze achter zaten of stonden en weer anderen hielden blinkende, metalen instrumenten in hun handen waar ze met hun mond in bliezen terwijl ze met hun vingers een soort staafjes op en neer bewogen. Weer anderen hadden lange, veel dunnere instrumenten aan hun monden, terwijl ze er met hun vingers snel wisselend gaatjes op afdekten. Aan de rechterkant zat een man voor een heel groot instrument, met half omhoog staand deksel; met zijn vingers schoot hij snel over een lange rij witte en zwarte druktoetsen been en weer, er gelijktijdig meerdere omlaagdrukkend. Zijn ogen waren strak gericht op een wit vel voor hem, vol lijntjes met zwarte balletjes in vreemde patronen gerangschikt. Vóór de hele groep stond een man, wiens hele lichaam ononderbroken in beweging was, alsof de golven van harmonieuze klanken uit zijn lijf zelf voortbruisten. Zijn ogen waren eveneens strak gericht op witte vellen vol balletjes op lijntjes, die op een schuinstaande houder lagen op een lange poot, terwijl hij met zijn armen zwaaide, met in zijn ene hand een dun stokje, waarmee hij om beurten groepjes aanwees, blijkbaar om ze instructies te geven hoe te blazen of strijken. Het samenspel van machtige muzikale klanken, werd begeleid door weer een andere deelnemer die met stokjes rythmisch op ronde bakken sloeg, meestal heel zacht, maar soms hard, steeds harder, wat doffe, maar zeer aangename geluiden produceerde. Ze staarden er alle vierentwintig naar en zogen de golvende klanken in hun hele wezen op. Zelfs de vier jongens, die het opgenomen hadden, raakten er opnieuw door overweldigd. Loni had het gevoel dat ze niet langer op haar stoel zat maar zweefde in een toestand van tijdloze ecstase. Als dit de wereld van de derde planeet was, dan zou het hun wereld zijn, voor altijd. Even abrupt als het begonnen was, was het ook afgelopen. Sal knipte de projektor uit en het licht weer aan. Hij keek nieuwsgierig naar het gezicht van Loni naast hem. Ze had zelf hard meegewerkt om het projektiescherm klaar te krijgen, want de beeldontvanger die de jongens hadden meegebracht intrigeerde haar mateloos. Ze waren erin geslaagd zowel de beeld- als geluidskwaliteit sterk te verbeteren, al konden ze er geen driedimensionale weergave van maken. Loni zat nu, zoals altijd, tussen Mila en Sal, die haar meest onafscheidelijke vrienden waren geworden. Maar de eerste die reageerde was niet zij, maar Trewi. "Nog een keer, Sal, alsjeblieft, nog een keer, dit is zo wonderbaarlijk! Dit wil ik leren! Ik wil al die prachtige instrumenten leren bespelen!" Sal keek vragend naar Loni die hem onmiddellijk begreep en instemmend knikte. Hij draaide de opname terug en startte hem opnieuw. Loni sloot haar ogen en liet alleen het machtige samenspel van harmonieuze klanken haar besef van tijd verbrijzelen. "Ongelooflijk mooi!" fluisterde ze, toen het weer abrupt afgelopen was. "Onvoorstelbaar mooi." "Ja, " zuchtte Trewi, waarbij haar zachte stem was veranderd in een melodieus geëmotioneerde. "Wie dit heeft gemaakt is de grootste kunstenaar van het heelal! Dit wil ik leren!" "Ik hoop van ganser harte, dat je daar alle kans voor zult krijgen, Trewi." zei Loni met volle overgave. "De weergave is alles behalve perfekt." zei Sal, wat nuchterder, "en toch is het schitterend." "maar die schitterende klanken kunnen alleen zo schitterend zijn, door het perfecte samenspel van die hele groep mensen." merkte Mila met lichtelijk hese stem van opwinding op. "Dat is misschien nog schitterender dan de klanken zelf." Loni knikte heftig instemmend, evenals verscheidene andere hoofden. "Hebben jullie ook op de kleding van die mensen gelet?" vroeg Malisu, haar ogen vooral op Ionu richtend. "Ja,"zei Ionu. "Heel vreemd. Alle mannen hebben dezelfde gekke kleren aan, geen tunica's, maar broeken die de benen helemaal omsluiten en bovenstukken waar ze witte onderkleding onder dragen en iets geks als een strook stof om hun hals geknoopt. En de vrouwen allemaal in dezelfde lange gewaden tot op hun schoenen. Lopen alle mensen er zo bij?" "Nee, nee," lachte Sal. "Let maar eens op. Ook alle muziek is niet als wat je net gehoord hebt. Kijk hier maar eens naar." Hij knipte het licht uit en de beeldweergever weer aan. Op hetzelfde moment klonken er vrolijke, ietwat chaotisch lijkende klanken door de zaal en verscheen er een klein groepje zwarte mannen, die op glimmende, metalen instrumenten bliezen, terwijl één van hen achter een verzameling bakken en bakjes zat waar hij woest en rythmisch met stokken op sloeg, zijn hele lichaam erbij bewegend in hetzelfde ritme. Ook de andere mannen stonden geen moment stil. Ze bewogen hun lichamen ononderbroken op de maat van hun muziek. Plotseling kwam er een heel mooi, heel slank zwart meisje al dansend naar voren huppelen, in een fleurig korte rok die om haar dijen en heupen wapperde bij haar bewegingen. Ze had een grote bos haar vol kleine krulletjes, dat even zwart was als haar huid en door haar brede glimlachende gezicht staken twee rijen hagelwitte tanden scherp af tegen haar huidskleur. Aan haar oren bengelden lange, glinsterende sieraadjes en om haar hals, die tot vlak boven haar borsten ontbloot was, slingerde een snoer van glinsterende witte kralen met haar lichaamsbewegingen been en weer. Ze greep een zwart smal ding aan een lange draad uit een standaard, hield het voor haar mond en begon vrolijk, met heldere, uiterst melodieuze stem te zingen. Het klonk zo aanstekelijk, dat Loni en verschillende anderen zonder zich ervan bewust te zijn, met hun vingers op de tafel het rythme gingen mee tikken. Ineens, tot ieders verrassing, klonk de zachte melodieuze stem van Trewi die probeerde de klanken van het zingende zwarte meisje te imiteren: "auwenne seens kau maatsin in, auwenne seens kau maatsin in,..." en Loni viel haar als eerste met krachtige stem bij en één voor één probeerden ook de anderen het tot ze, alle vierentwintig zongen: "auwenne seens kau maatsin in. Awonne pie innèt numpe, wenne seens kau maatsin in!" en toen plotseling het publiek van het groepje muzikanten in beeld kwam en met hun handen het ritme ging meeklappen, was er geen houden meer aan. Voor ze het wisten klapten ze allemaal ook mee, en zongen uit volle borst de vreemde klanken mee tot het plotseling was afgelopen. "Ai, nee!" riep Sibirna protesterend uit. "Waarom gaat het niet door?" Sal lachte en knipte het licht weer aan. "Omdat wij nu eenmaal alleen maar flarden hebben opgenomen." zei hij verontschuldigend. Loni voelde zich zielsgelukkig. "Beseffen jullie wel," vroeg ze met een stralende glimlach om haar lippen, "dat dit niet alleen totaal iets anders was, maar dat wij met z'n allen, voor het eerst van ons leven, samen gezongen hebben? En nog wel in een vreemde taal, van een andere wereld! Het was prachtig!" Ze keken haar allemaal breed lachend aan. "Ja," zei Mila. "Ja, kleintje, het was prachtig." "Ja, schitterend." bevestigde Trewi. "Ik wil ook zo leren zingen." "En er ook bij dansen, net als dat zwarte meisje?" vroeg Gwarnia breed glimlachend. "Tuurlijk!" zei Trewi voor het eerst van haar leven opgewonden en opgetogen. "Hebben al die zwarte mensen zulke grappige krulletjes in hun haar en zulke dikke lippen?" vroeg Sarnu nieuwsgierig. "Ik zou 'to niet weten." zei Tar. "Zo diepgaand hebben we de mensen niet kunnen bestuderen." "Ik wind ze mooi!" zei Sibirna. "Veel mooier dan die bleekneuzen. En zo beweeglijk!" Er schalde een hartelijk gelach door de zaal. Toen het verstomd was zei Sal: "We moeten jullie wel waarschuwen. Het is niet allemaal zo mooi wat je te zien krijgt." Hij knipte het licht weer uit en de opname apparatuur aan. Op hetzelfde moment klonk er een afschuwelijk gejoel en gekrijs door de zaal, terwijl op het scherm op een podium twee bijna naakte dikke mannen, de ene donker en de andere licht van huidskleur, met opbollende spieren op armen en benen en met hun handen in een soort dikke handschoenen tot vuisten gebald op elkaar insloegen. Ondertussen sprongen ze been en weer met grimmige, vertrokken gezichten. Bij de ene man spoot bloed uit zijn neus, toen de andere hem met een doffe klap zo hard hij kon onder zijn kin sloeg. "Gatverdamme!" riep Latifu geschokt uit. "Wat smerig!" Rondom het podium zat een grote groep mensen, mannen en vrouwen, van verschillende huidskleur en verschillend gekleed, die joelden, floten en krijsten, vooral de vrouwen krijsten, met wellustig vertrokken gezichten. Sommige van de vrouwen hadden hele korte rokken aan, en zaten als het ware krampachtig met hun dijen tegen elkaar geklemd, wat ze soms in hun opwinding vergaten te doen. Andere vrouwen waren ook van boven zo bloot dat hun borsten bijna boven hun kleren uitpuilden. Op het podium liep ook een derde man been en weer te springen, die steeds toekeek wat de twee brute woestelingen deden. Loni voelde hoe alle vreugde en blijdschap die haar had vervuld bij het zien en horen van de eerste twee opnames uit haar wegzonk en vervangen werd door afschuw en afgrijzen, een gevoel dat algemeen was, dacht ze. "O, nee!" fluisterde ze. Mila sloeg haar arm om haar been. De ene dikke bruut liet een regen van slagen op de andere neerdalen, hem genadeloos ranselend op zijn gezicht, zijn borst, zijn kin, zijn schouders, terwijl het slachtoffer wanhopig probeerde de slagen te ontwijken. De toeschouwers joelden en krijsten. Toen viel de man, zijn ene oog helemaal opgezwollen, bloed druipend uit zijn neus, zijn mond wijd open gesperd alsof hij naar adem snakte. "Afgrijselijk!" riepen bijna alle meisjes tegelijk uit. De derde man sprong naar voren, terwijl de bruut die de misdaad had gepleegd achteruit stapte. De derde man begon te tellen en toen hij tien had bereikt, liep hij naar de brute misdadiger, greep diens arm en stak hem omhoog. De toeschouwers schreeuwden, joelden en floten wild van enthousiasme en klapten uitbundig in hun handen. Verscheidene van de vrouwen onder hen sprongen op uit hun stoel en dansten en zwaaiden met hun armen boven hun hoofden. De op de grond liggende man krabbelde moeizaam weer overeind en werd door enkele anderen geholpen om het podium te verlaten. Sal stopte de weergave en knipte het licht weer aan. "Afgrijselijk!" riep Latifu weer vol walging uit. "Beestachtig!" zei Mila niet minder geschokt. "Wat een afschuwelijke wereld waar zoiets gebeurt!" zei Deni, geheel terneergeslagen. Ook Loni was vervuld van afkeer over wat ze gezien had. Maar ze herstelde zich snel en merkte op: "We hebben nu drie dingen gezien: de eerste twee waren schitterend, het laatste was walgelijk. Kunnen we dan iets anders verwachten? Die wereld wordt bewoond door miljarden mensen, zegt Tar. Het zou toch niet reëel zijn aan te nemen dat alles wat die miljarden mensen doen goed en mooi is?" "Precies." viel Luka haar bij, bevestigend met haar hoofd knikkend. "Loni slaat de spijker op z'n kop. Het zijn mensen zoals wij, heeft Tar al gekonstateerd en wij mensen zijn allemaal geestelijk ambigu. We willen het goede, maar ook het kwade. en het is in de psychologie en psychiatrie een bekend feit, dat wij allemaal ook geneigd zijn tot het kwade. Sommige mensen zijn zelfs sterker geneigd tot het kwade dan tot het goede." "Toen wij dit opnamen," zei Sal, " hebben we er met z'n vieren ook over gediskussieerd en we kwamen uiteindelijk tot dezelfde konklusie als Loni en Luka nu. Alleen hadden wij er meer tijd voor nodig. Laten we eerlijk wezen: minder dan een jaar geleden zouden wij wellicht van deze afschuwelijke wedstrijd ook genoten hebben. Want dat was wat het was, volgens ons, een wedstrijd, waarbij de ene bruut de overwinnaar was en de andere de verliezer. De verliezer was niet beter dan de winnaar. Hij was het gevecht vermoedelijk vrijwillig aangegaan in de hoop dat hij de overwinnaar zou worden." "Maar hoe kunnen ze zoiets toestaan?" vroeg Malisu, nog steeds vol afgrijzen. "Hoe konden wij Mon Urla veertien jaar lang toestaan, dat hij ons terroriseerde?" vroeg Lasu. "Je kunt het beter omkeren," merkte Loni op. "Als ze het niet zouden toestaan, zouden ze tirannie moeten invoeren. Het feit dat het kan en mag betekent dat er geen TIRAN is die het verbiedt." "Loni heeft gelijk." zei Mila. "Wie het kwade wil uitroeien, moet de vrijheid opheffen en wie de vrijheid opheft is een TIRAN." "Laten we dat in onze oren knopen." zei Sal. "Volgende opname." Hij knipte het licht weer uit en het opname apparaat aan. Op het scherm verscheen een vreemd tafereel. Er zat een oude man, met blanke, gerimpelde huid, en grijs haar, in een gemakkelijke stoel in een ruim vertrek, met uit kijkvensters naar buiten, waardoor licht naar binnen scheen. De man had zijn benen gestrekt voor zich, en droeg een grijs onderkledingstuk met lange pijpen die zijn hele benen bedekten en zwart, nauwsluitend schoeisel. Naast hem stond een laag tafeltje met een grote bos fleurige en kleurige bloemen in een mooie, sierlijke grote glazen vaas. Er stond ook een beeldontvanger, zoals die welke de jongens hadden meegebracht, alleen veel groter. De oude man had een vreemd framepje voor zijn gezicht, met ronde, dikke glaasjes erin, waardoor hij keek. Het vreemde ding zat met twee beugeltjes achter zijn oren vast en rustte op zijn neus. In zijn handen hield hij een stel grote, slappe witte vellen, waarop blijkbaar teksten stonden die hij las. Er kwam een jong meisje door een openzwaaiende deur binnen. Ze was heel licht van huidskleur, en haar haar was heel licht geel en hing tot op haar rug, achter haar hoofd met een lintje bijeengehouden. Ze droeg een kort licht bruin rokje met een strak sluitend groen bovenkledingstuk, waardoor haar jonge borstjes grappig naar voren staken. Ze liep op schoenen met lange spitse hakken onder haar hielen, wat een gek effect gaf, omdat daardoor haar zitvlak iets naar achteren werd gedrukt. Ze begon tegen de oude man te praten, met een helder, jong stemmetje, en zonder dat ze ook maar één woord begrepen van wat het meisje zei, konden ze aan de klank horen dat het een eigenwijs kind was. De oude man liet zijn vellen zakken, schoof het framepje met de ronde glaasjes omhoog van zijn neus en lachte breed tegen haar en praatte op uiterst vriendelijke toon met een krakerige stem tegen haar. Toen liep het meisje op hem af, omhelsde hem en drukte haar lippen tegen zijn wang en holde hard het vertrek uit. De scêne op het beeldscherm veranderde. Het meisje liep nu blijkbaar buiten het gebouw over een vrij smalle, verhoogde grijze vloer, die aan de ene kant werd begrensd door wanden van gebouwen en aan de andere kant langs een brede donkergrijze gladde baan liep, waarover vreemde voertuigen op wielen met nogal wat lawaaiig geronk voorbij reden. Het kind stapte parmantig voort, tot ze plotseling aan de rand van het looppad bleef staan waar zo'n vreemd, glimmend zwart voertuig naast haar stopte. Het meisje stak haar hand uit en zwaaide een deur open, zodat een jongeman zichtbaar werd, die voor een rond wiel zat, dat hij met zijn ene hand vasthield. Hij lachte en zei iets tegen het meisje, dat naast hem ging zitten en de deur weer dichttrok, waarna het voertuig wegschoof op zijn vier wielen. Sal drukte het opnameapparaat uit en het licht aan. Hij keek naar Krawi en vroeg: "Nou, wat vond je van die gele haren?" "Het is niet zo gek als ik dacht." antwoordde ze. "Tenminste, bij die lichte huidskleur." "Wat een grappig kind, hè?" zei Sanri. "'n Kleine Loni in de dop." lachte Mila. "Waarom?" vroeg Loni een tikkeltje verbaasd. "Vanwege het eigenwijze snuitje." zei Sibirna. "Ik zie me al lopen met zulke krankzinnige schoenen aan!" lachte Loni. "Maar wat wind je daar nou van?" vroeg Nog Arli. "het was misschien een soort beeldverhaal;" antwoordde Loni. " de oude man was misschien haar vader of zo en ze vroeg hem zeker toestemming om iets te doen en toen hij ja zei, werd hij daarvoor wel erg leuk beloond, vond je niet?" "Da's waar." zeiden verschillende stemmen tegelijk. "Wat denk je van die glaasjes die hij voor zijn ogen had?" vroeg Lasu geïntrigeerd. "Vermoeddelijk een vorm van korrektie voor een oogafwijking." suggereerde Mila. "De glaasjes waren positief geslepen, dat kon je duidelijk zien. Dus hij gebruikte ze om dichtbij beter te zien. Daarom schoof hij ze omhoog, toen hij naar het meisje keek." "Met andere woorden," zei Krawi, "ze kunnen een oog afwijking niet chirurgisch verhelpen." "En wat wind je van dat gekke boek, met zulke kolossale vellen, dat die oude man in zijn handen had?" wilde Fos Amin weten. "Het betekent in ieder geval," zei Krona, "dat ze boeken hebben, maar niet opgeslagen in computers, maar op grote vellen van een of ander dun materiaal gedrukt. Alleen gek waarom ze dat niet op veel kleinere vellen doen." "Het zag er wel leuk uit in dat vertrek." zei Gwarnia. "Een stukje dagelijks leven van de mensen op die wereld, misschien?" "Dat denk ik ook." zei Sal, "waarbij jullie je wel moeten realiseren, dat onze opnames voornamelijk uit een specifiek continent komen, omdat de beeldontvanger in andere gebieden niet goed werkte, omdat ze daar waarschijnlijk een afwijkend systeem gebruikten." Hij knipte het licht weer uit en het opnameapparaat aan. "Wat krijgen we nou!" riep Krawi stomverbaasd uit. Op het scherm verscheen een vreemd uitgedoste man, zijn gezicht helemaal wit gemaakt, zijn lippen knalrood, rode dikke kringen om zijn ogen, een overmaatse puntige neus, met op zijn hoofd een heel gek, veel te groot hoofddeksel met een hoog opstaand gedeelte er midden op, en gekleed in kleren die veel te groot waren voor hem, evenals zijn schoenen, waarvan de neuzen bij iedere stap op en neer klapperden. Hij liep naar het midden van een ronde plek, een soort tonnetje achter zich mee zeulend, dat hij, eenmaal in het midden van de cirkel gekomen, achter zijn rug optilde en over zijn hoofd zwaaide daarbij het vreemde hoofddeksel rakend, zodat het hoge, omhoog stekende gedeelte daarvan omklapte en voor zijn gezicht kwam te bengelen. Van de weeromstuit liet hij het tonnetje los, dat voldoende vaart had om verder omhoog te schieten, greep het omgeslagen deel van zijn hoofddeksel vast, zette het met een klap weer overeind en greep vervolgens het tonnetje weer vast, net voordat het voor hem op de grond dreigde te vallen. "Nou, nou! da's knap!" riep Mila verrast uit, terwijl de anderen allemaal begonnen te lachen. Dat gelach werd versterkt, doordat er buiten de cirkel waar het gekke mannetje stond, blijkbaar toeschouwers zaten, die ook hartelijk lachten. Het mannetje keerde zich vervolgens weer om, liep met zijn klapperende schoenen terug naar achteren, waar nog een tonnetje stond en probeerde het op te beuren. Het was blijkbaar veel te zwaar, want hij kreeg het niet van de grond. Het scheen dat hij kwaad werd, want hij rechtte zijn rug en gaf met zijn rechtervoet een harde trap tegen het tonnetje, waarop het prompt omviel en naar het midden van de cirkel rolde, waar het bleef liggen, precies naast het eerste tonnetje. Het gekke mannetje liep zo hard als hij kon met zijn veel te grote schoenen, terug naar beide tonnetjes, greep het tweede, liggende tonnetje vast om het overeind te zetten, wat hem blijkbaar grote moeite kostte, maar op een gegeven ogenblik sprong het als het ware omhoog en, kwam precies op zijn rechter schoen terecht. Het mannetje gaf een rauwe kreet, rukte zijn schoen eronder uit, trok zijn rechtervoet omhoog en greep hem met beide handen vast en danste op alleen zijn linkervoet de hele cirkel rond, alsmaar roepend: "Au!... Au!.... Au!" Al springend op zijn linkervoet kwam hij terug bij de beide tonnetjes en zette zijn rechtervoet ook weer op de grond, terwijl blijkbaar het publiek schaterde van het lachen, evenals zijzelf, kijkend naar het gekke gedoe. Het mannetje maakte vervolgens het tweede tonnetje open en trok er een of andere zachte, zeer kneedbare stof uit, die hij bovenop het eerste tonnetje deponeerde. Toen gebeurde er iets ongelooflijks: met snelle handbewegingen begon het mannetje de kneedbare stof te bewerken om de vorm te veranderen. Hij deed dat op onvoorstelbaar suggestieve wijze, en voor ze goed begrepen wat de bedoeling was, had hij het bovendeel van het materiaal veranderd in de vorm van een hoofd, voorzien van ogen, neus, wangen, oren, mond en kin, die hij met behendige vingerbewegingen in het zachte materiaal aanbracht. Zijn handen waren alles behalve abnormaal, in tegendeel. Het waren sierlijke, fijne handen, met lange, soepele vingers. Toen het hoofd klaar was, heel duidelijk een vrouwengezicht, vormde hij er een slanke hals onder en vervolgens met enkele snelle bewegingen, tengere schouders en armen. Ze keken alle vierentwintig verbluft toe, hoe het gekke kereltje die vormen vliegensvlug wist te maken. Aan de armen kwamen sierlijk gevormde handen met tengere meisjesvingers, volkomen natuurgetrouw, en vervolgens boetseerde hij een gracieuse, smalle rug aan de achterkant van het materiaal. Daarna liep hij naar de voorkant en voor ze goed en wel beseften wat er gebeurde, had hij twee prachtige vrouwenborsten gevormd, door met zijn handen uiterst zacht in het materiaal te drukken. Hij keek naar het resultaat met grote, opengesperde ogen en streelde vervolgens heel zacht over de geboetseerde borsten, uitroepend: ÄAh!" Ze schaterden het allemaal uit, wat het mannetje schijnbaar als aanmoediging beschouwde, want slechts enkele seconden later had hij de vorm van een slanke taille, maagstreek en buik in het materiaal gedrukt en verschenen er twee sierlijke heupen. Toen draaide hij het tonnetje om en in gebogen houding, met zijn gezicht vlak bij het materiaal, vormden zijn handen bliksemsnel twee fraaie vrouwen billen. Hij drukte zijn overmaatse neus er tegenaan en riep: "mmmm!" Alle 'meiden' aan boord lagen inmiddels krom van het lachen, en ondertussen flitsten de behendige handen van het mannetje verder over het zachte materiaal en vormden twee prachtige dijen en onderbenen. Daarna draaide hij het tonnetje weer om en vormde de benen ook van voren, maar nu van beneden af, eerst de voeten, toen de onderbenen, de knieën en de dijen. Alsof hij zelf schrok van zijn kunstwerk, deinsde hij verbaasd terug en bekeek zijn werk met half dichtgeknepen ogen. Heel voorzichtig stapte hij weer naar voren en met twee duidelijk trillende vingers, terwijl hij nu ook zijn tong tussen zijn tanden uit zijn mond stak, streek hij de liezen in het materiaal en vormde de onderbuik, overlopend in de dijen. Andermaal deed hij verschrikt een stap achteruit en stak één vinger bevend naar voren, zijn ogen sluitend alsof hij niet wilde zien wat er gebeurde. Op datzelfde moment zakte het hele geboetseerde beeld in elkaar en sprong er een beeldschoon meisje op het tonnetje, slechts gekleed in een klein broekje en haar borsten bedekt met twee grote rode bloemen. Het mannetje stapte, nog steeds met gesloten ogen naar voren en prikte zijn vinger precies op haar navel. Hij opende zijn ogen en viel languit achterover op de grond, zijn mond wagenwijd opengesperd, evenals zijn ogen roepend: Äaah!" Even plotseling als het meisje gekomen was sprong ze weer weg terwijl het mannetje overeind krabbelde en zittend op de grond nog steeds in stomme verbazing naar de plaats staarde, waar ze gestaan had. Sal knipte de opname uit en het licht weer aan terwijl ze allemaal gierden van het lachen. "Dat was prachtig!" riep Sarnu boven het gelach uit. "Schitterend!" "Ik heb me rot gelachen!" riep Krawi uit. "Ik doe 'to in m'n broek!" gierde Ionu en ze sprong op om naar het toilet te rennen. Sal boog zich voor Loni langs naar Mila en prikte zijn vinger in haar buik. Mila en Loni sloegen allebei dubbel van het lachen. Het werd nog een lange avond, voor ze eindelijk ophielden met alle beelden bekijken en bespreken, die de jongens hadden gemaakt, ook de eigen opnames, waarbij die van het behaarde mannetje weer tot grote hilariteit leidde. Uiteindelijk besloot Loni dat het genoeg was geweest, vooral omdat ze wist dat ze voorlopig niet zou slapen, aangezien ze van plan was het gevecht met Mila aan te gaan over haar plan, dat steeds vastere vorm was gaan aannemen, om als eerste, en alleen, kontakt met de mensen van de planeet te gaan maken en de taal te leren. "Morgen beslissen we wat we verder gaan doen." zei ze tot slot en stond op met een hartelijk: "Welterusten allemaal." * * * Ze zat tot het uiterste gespannen en opgewonden tegelijk met haar handen gevouwen in haar schoot, de knokkels van haar vingers bijna wit door de krampachtige greep waarin beide handen elkander omklemden. Ze keek strak voor zich uit, door de voorruiten van de pendel, naar de snel naderende, fascinerende planeet, die hun eigen bakermat moest zijn geweest. Het onbekende avontuur dat ze tegemoet ging trok haar als magnetiserend aan en vervulde haar tegelijk met een intense onzekerheid over wat haar te wachten stond. Ze voelde zich diep ongelukkig, vanwege het hartverscheurende afscheid, daar boven, in de pendelhangar, vooral van Mila, die had gehuild als een kind en haar tot op het laatste moment had gesmeekt om haar mee te nemen. Ze zat naast Sal die in de stuurstoel zat. Hij leunde ogenschijnlijk rustig achteruit met zijn ogen ononderbroken gericht op de instrumentenpanelen. De vlucht duurde ongeveer vijf uur, van de satelliet naar de planeet. Achter hen zaten Krawi en Sanri, die allebei speciaal door Mila afgevaardigd waren om haar te begeleiden en dicht in haar buurt te blijven zo lang dat maar nodig mocht zijn. Het intrigerende beeld van de naderende planeet was nauwelijks in staat het verdrietige, betraande gezicht van Mila voor haar geestesoog te verdringen. Het deed haar immens pijn dat ze Mila zo verdrietig had moeten maken. Het was een lang gevecht geweest, niet alleen met Mila, maar met allemaal, uiteindelijk, om ze ervan te overtuigen dat zij, Loni Niwu als eerste, en geheel alleen, kontakt zou gaan maken met de mensen van de planeet. Voor het eerst hadden ze, geen van allen, haar beslissing zonder meer aanvaard. Waarom in vredesnaam alleen?, wilden ze allemaal weten, maar vooral Mila. "Omdat dit eerste kontakt vooral voorzichtig moet plaats hebben om onze vestiging op de planeet niet te bemoeilijken en omdat het voor één persoon makkelijker is, om zo snel mogelijk de taal te leren, dan voor meerderen tegelijk. Eén persoon, die geen gelegenheid heeft om steeds terug te vallen op de eigen taal, is gedwongen in de kortst mogelijke tijd de nieuwe taal onder de knie te krijgen. Bovendien komen mijn kleren enigszins overeen met die van de mensen op de planeet." Er waren allerlei zinnige argumenten tegenin gebracht, maar ze had voet bij stuk gehouden en uiteindelijk het pleit gewonnen, zij het onder blijvend protest. Dat wilde allerminst zeggen dat ze toen meteen had kunnen vertrekken. O, nee! In opdracht van Mila, vooral, was ze bepakt en beladen met van alles en nog wat. Een gordel om haar middel bevatte onder andere een compleet miniatuur computertje met uitvouwbaar scherm, dat ze zelf had gekonstrueerd samen met Sal en Sanri en dat was volgestopt met de meest uiteenlopende informatie. Nog Arli en Weni Libu hadden er zelfs een massa astronomische gegevens in geladen, met een simulatie van hun reis. Er zat ook een alarmsignaal zendertje in haar gordel, dat ze alleen maar hoefde in te drukken om in recordtijd de eerste de beste pendel bij zich te krijgen, omdat het ook als feilloos baken kon fungeren. Het werkte, net als haar computertje en de gesp van de gordel, uitsluitend op haar vingerafdruk. Daarnaast zat haar neutronenpistooltje in een klein tasje eraan, dat ze ook beveiligd had met haar vingerafdruk en een tasje met allerlei gereedschappen om zo nodig reparaties te kunnen uitvoeren. Aan haar linker pols droeg ze een uiterst verfijnd zend-ontvangertje, waar een draadloos miniatuur cameraatje bij hoorde, dat aan een kettinkje in haar hals hing, en dat, zolang het nodig was, alles zou uitzenden naar de niet ver verwijderde pendel, wat er met en rondom haar zou gebeuren. In een tas, die met een band aan haar schouder hing, zat zowat een volledige apotheek aan medicijnen en voldoende voedsel en vocht tabletten om het minstens een paar dagen te kunnen uithouden. Het belangrijkste volgens Mila, was een, wat zij noemde "analysestift", die ze draadloos op haar computertje kon aansluiten om met name voedingsmiddelen te analyseren, voor ze ze zou gebruiken. "Maar daar heb ik geen snars verstand van!" had ze tegen geworpen. "Da's ook niet nodig!" had Mila gezegd. "Je kijkt alleen of er iets met rode letters en cijfers wordt aangegeven, of met groene. Als het rood is moet je het niet gebruiken. Dan is het een gevaarlijke stof. Is het groen, dan is er een onzekere factor. Alles wat wit is is okee!" Bovendien had Mila haar voorzien van een aantal van de mooiste edelstenen die ze aan boord hadden. "Maar hoe kun je nou weten waar je het best het eerste kontakt kunt maken?" had Mila vertwijfeld gevraagd. "Daar gaan we op gokken." had ze geantwoord en had Sal gevraagd de geografische kaart van de hele planeet, die de jongens gemaakt hadden en van coördinaten voorzien, groot te projekteren. Ze was daar met haar rug naar toe gaan staan had haar ogen dichtgedaan, zich omgekeerd en had in het wilde weg haar vinger op een punt geplaatst. Sal noteerde de coördinaten en Loni zei: "Vergroot nou dat punt, dan herhalen we het spelletje nogmaals." Zo had ze op de gok een zeer nauwkeurig punt gekozen, waarheen ze nu onderweg waren met pendel nummer één, die de minste ruimte nodig had om te landen. Terwijl ze door de voorruiten naar buiten keek, kon ze zich levendig voorstellen wat de 'jongens' ervaren hadden toen ze voor het eerst de planeet bezochten. Het was een werkelijk ongelooflijk fascinerend schouwspel, nu de planeet alsmaar groter werd en er hoe langer hoe meer details op het oppervlak zichtbaar werden. Hun leven lang hadden zij niets gezien dan kale, metalen wanden, vloeren en plafonds en een enkele keer de lege, intense donkere ruimte buiten hun kunstmatige wereldje. Nu was daar, recht vooruit een wereld van variatie, van enorme, blauwe watermassa's, die het leeuwendeel van de planeet bedekten, met daarin groene, bruine en gele kontinenten, deels aan het oog onttrokken door witte wolkenvelden. Ze zeiden weinig tijdens de snelle vlucht van de satelliet naar de planeet. Onderweg waren ze praktisch geheel gewichtloos, omdat de pendels niet waren uitgerust met kunstmatige gravitatie. Ze vroeg zich af of Urda er ook zo intrigerend uitzag als deze wereld. Waarschijnlijk wel, bedacht ze, zich de simulatiebeelden herinnerend tijdens de lange besturingsoefeningen. Maar hoe realistisch die beelden ook leken, ze stonden in geen vergelijking met de realiteit zelf, al was dat misschien alleen maar een psychologisch onderscheid. "Je bestemming ligt net op de rand van dag en nacht." zei Sal. In zijn stem was overduidelijk de spanning te horen, die ook hem in zijn greep had. In zijn geval was het de intense onrust, wist ze maar al te goed, over het feit dat zij als enige zou uitstappen, straks. "We gaan afremmen," zei hij, "om de dampkring in te plonzen." en met een enkele voetbeweging keerde hij het toestel om, om de atmosfeer met de onderkant van de pendel binnen te vallen. "Er komen nogal heftige luchtstromingen voor, vooral in de hogere lagen van de atmosfeer, die onze gewichtloze pendel behoorlijk kunnen laten dansen." waarschuwde hij, "omdat de computer soms niet snel genoeg kan terugkoppelen." Ze had opzettelijk Sal de eer gelaten de pendel te besturen maar keek wel steeds mee op de instrumenten, die hoogte, snelheid en nu ook de coördinaten van de planeet aangaven, evenals de temperatuur buiten en nu inmiddels ook de dichtheid en samenstelling van de atmosfeer. De bovenste luchtlagen waren nog zo ijl dat ze er weinig van merkten, maar naarmate ze snel dieper in de atmosferische lagen afdaalden, begon de pendel inderdaad lichtelijk been en weer te wiebelen, wat door de besturingscomputers zo veel mogelijk onderdrukt werd door tegen de luchtstoten terug te koppelen met de stuwstralen. Bovendien drong hoe langer hoe sterker het licht sissende geluid naar binnen van de stuwstralen. Sal stuurde de pendel recht omlaag naar het punt dat Loni had uitgekozen. Het bleek een vrij dicht bevolkt gebied te zijn, met veel lage bouwwerken met daartussen prachtig groen begroeide gebieden en gecultiveerde stukken terrein. Hij wees naar een objekt ver beneden hen in de lucht en merkte op: "Kijk, daar gaat zo'n vliegapparaat met vleugels." Maar Loni had er weinig aandacht voor. Haar zenuwen begonnen haar parten te spelen met een onbestemd, maar akelig gevoel in haar maagstreek. "Als ik er uit ben," zei ze, met lichtelijk hese stem, "stijgen jullie meteen weer op en zoek je een plaats dicht in de buurt waar je ongezien kunt wachten om in te grijpen als het nodig is." "Reken maar." zei Sanri achter haar. "We houden je nauwlettend in de gaten. Zet je zendertje maar vast aan." "Het is daar al half donker." merkte Sal op. "Als ik het goed zie, valt je keuze precies midden op een vrij groot gebouw met een hoge omheining er omheen." "Kijk of er een open plek naast dat gebouw is, waar we kunnen landen." zei Loni terwijl haar hart in haar keel klopte. Sal schakelde de infrarood projector in en vergrootte het beeld. De pendel dook steil omlaag en Loni drukte het knopje in, dat haar veiligheidsriem deed losschieten en stond op, zich met haar rechterhand aan haar stoelleuning vasthoudend. "Wat doen we?" vroeg ze met droge mond. "Door de cabinedeur of de luchtsluis?" "De cabinedeur." besliste Sal. "Is er voldoende plaats om te landen?" vroeg ze uiterst gespannen. Sal antwoordde met een stem, waarvan ook de spanning afdroop: "'to Kan net, vlak bij de omheining." "Open de deur." zei Loni zacht, boog zich naar hem toe, omhelsde hem en drukte haar wang tegen de zijne. Er tintelde een gevoel van immense genegenheid door haar hele wezen, door de warmte die van zijn wang overstraalde naar de hare. Daarna deed ze hetzelfde met Krawi en Sanri, met hetzelfde innige effekt. Sanri sloeg haar armen om haar been alsof ze haar niet meer los wilde laten. "Laat me meegaan." zei ze met verstikte stem. "Nee." antwoordde Loni beslist maar vol tederheid en drukte haar wang stevig tegen die van Sanri aan. Ze voelde hoe Sanri's wang nat werd en drukte er haar lippen even op. "Alles zal goed gaan." zei ze zacht en maakte zich uit de omarming los, streelde heel even door de haren van haar groepsgenootje en greep zich vast aan de rand van de open schuivende deur. Sanri hield haar andere arm vast als extra bescherming. Met het geluidloos openschuiven van de cabinedeur kwam er een golf frisse lucht naar binnen, die haar een nooit eerder gekend gevoel van opwinding gaf, alsof ze bedwelmd werd. Voor het eerst van haar leven, voor zover zij zich althans kon herinneren, ademde ze de vrije lucht in van een planetaire atmosfeer en keek ze onbeschermd naar buiten en heel even ging er een duizeling door haar hoofd. Ze stond op de rand van een totaal nieuw leven! Het schemerde, een toestand die ze alleen theoretisch kende en waar haar ogen en hersenen zich aan moesten aanpassen. Het kostte haar moeite iets goed te onderscheiden. Alle kleuren waren vervaagd tot grijstinten. Vlakbij zag ze het groot gebouw gemaakt van kleine blokjes met strepen ertussen. Een ogenblik later werd haar het gezicht op het bouwwerk ontnomen omdat de pendel sterk remmend met een suizend geluid neerzakte naast hoge planten met dikke stammen. 'Bomen!' konstateerde ze, maar veel hoger dan de boompjes in hun eigen bio-agro-ruimte. Toen zag ze de grond, korrelig grijs, waarop de pendel neerstreek. Haar adem stokte. Eén kort moment aarzelde ze alsof een krachtige hand haar tegenhield. Toen zei ze schor: "San, laat me los." Sanri's greep om haar onderarm verslapte. "Opstijgen." zei ze hees en sprong het nieuwe leven tegemoet. Op het moment dat haar voeten de bodem van de vreemde planeet raakten, zakte ze gelijk door haar knieën omdat ze er geen rekening mee had gehouden dat ze al een tijdje niet meer aan zo'n hoog gewicht gewend was. Ze viel voorover en strekte automatisch haar handen om zich op te vangen. Er spoelde een wirwar van indrukken door haar been, van vreemde, koele lucht en ongekende geuren en geluiden, waarvan ze alleen het sissende geluid herkende van de snel weer opstijgende pendel. De bodem waar haar handen in grepen was hard, de bovenlaag bestond uit kleine, scherpe korreltjes. Het gekke was, realiseerde ze zich, dat ze niet schrok, zelfs niet toen ze stemmen hoorde, vrouwenstemmen, die snel naderbij kwamen en die opgewonden klonken in een voor haar onverstaanbare taal waarvan de klanken haar in de oren klonken als een ongearticuleerde mengelmoes van schraperige geluiden. Toch voelde ze geen angst. Ze probeerde overeind te krabbelen en werd aan beide armen door warme, zachte handen vastgepakt om haar te helpen. Er kwam geen moment de gedachte aan gevaar bij haar op. Ze wist gewoon dat het hulp was, geen gevaar! Toen ze weer op haar benen stond keek ze verbaasd maar tegelijk breed glimlachend in het half donker naar de drie vrouwen in vreemde kleding, die ze op de opnames van de 'jongens' niet gezien had. Ze hadden lange bruine gewaden aan, en ook hun hoofden helemaal bedekt. Alleen hun stomverbaasde gezichten staken uit een soort witte, bijna cirkelvormige kappen. Er ging een schok van herkenning door haar been; voor het eerst van haar leven stond ze oog in oog met mensen, zoals zijzelf ook waren, weliswaar met een andere huidskleur, maar niettemin mensen zoals zij, van wier gezichten ze de verbazing en nieuwsgierigheid kon aflezen. Ze trok de band van haar tas, die van haar schouder was afgeschoven, weer recht en voelde zich plotseling zielsgelukkig, alsof ze met zekerheid wist dat ze haar levensdoel had bereikt en zei, nu weer met heldere stem, waar haar zenuwachtigheid van zo-even geheel uit was verdwenen: "Ik kan U helaas niet verstaan." daarna wees ze op zichzelf en zei langzaam: "Loni, ... Loni Niwu." Hhet was al te donker om meer details goed te kunnen onderscheiden dan de kleding van de vrouwen en hun blanke huidskleur. Ze kreeg het koud en rilde, waarbij ze ongewild haar schouders bewoog, vanwege de nooit eerder gekende frisse lucht, die om haar been warrelde en onder haar kleed langs haar blote benen en dijen streelde en die haar een geheel nieuw gevoel gaf, vreemd genoeg een gevoel van totale bevrijding. Ze zoog haar longen vol met de koele lucht van de atmosfeer van de planeet en snoof de nooit eerder gekende melange van geuren haar neus in. Ze was niet langer opgesloten in een klein, kunstmatig wereldje, maar stond open en bloot in een grote, schier onbegrensde planetaire wereld, vlak onder voor haar volmaakt vreemde, hoge bomen, waarvan de kruinen zacht ruisten in de luchtstromingen. En de vrouwen waren absoluut niet vijandig. In tegendeel! Ze waren haar meteen te hulp geschoten, toen ze viel en ze waren stomverbaasd, zoals zij zelf ook zou zijn geweest, als ze plotseling geconfronteerd was met iets volslagen onverwachts. Het waren mensen, zoals zij zelf. Ze sloeg de stoffige resten van de grond van haar handen af, waarop een van de vrouwen uit een zak van haar gewaad een wit doekje te voorschijn haalde en zelf haar handen ermee schoon poetste. Loni lachte breed tegen haar en tegen de andere vrouwen, die weer opgewonden praatten in de vreemde klanken, die geen woorden leken, maar een aaneengesloten stroom van ongearticuleerde geluiden, waarbij er één alsmaar omhoog wees. Ze hadden blijkbaar gezien dat ze uit de pendel was gesprongen en dat het voor hen volmaakt vreemde ding weer razendsnel was opgestegen. Ze drukte vliegensvlug het opnameknopje van haar computertje aan om alle onbegrijpelijke klanken verder op te slaan, om ze later wellicht te kunnen terughoren en begrijpen. Dezelfde vrouw die haar handen had schoongemaakt, zag dat ze weer rilde, en pakte haar bij de arm. "Kom." zei ze langzaam en nadrukkelijk en nu wel goed gearticuleerd. Haar stem klonk vriendelijk en jeugdig en ze leidde haar met zachte drang naar het gebouw, niet ver van de plaats waar ze geland was. Het lopen kostte haar wat moeite, vanwege het hoge gewicht en de vrouw merkte het meteen en ondersteunde haar. Ze keek nieuwsgierig naar alle kanten rond, maar de invallende duisternis verhinderde haar de omgeving goed in zich op te nemen. Die duisternis op zich was ook al een volmaakt ongekende ervaring voor haar, die ze in haar hersenen theoretisch wel kon verklaren, maar waarmee ze in haar leven nooit geconfronteerd was geweest. Aan boord van hun schip was er altijd licht. Ze sliepen zelfs bij licht, weliswaar lager dan normaal, maar duisternis kende ze niet. "Alles is goed." zei ze zodat haar zendertje het zou oppikken en naar de pendel uitzenden. "Ik viel, bij het uitstappen, door het hoge gewicht en drie vrouwen kwamen me overeind helpen." De vrouw, die haar ondersteunde, keek haar nogal verbijsterd aan en zei iets, waarbij ze tegelijk haar hoofd schudde. Loni lachte vol blijdschap tegen haar en zei: "Ik versta U helaas niet." en realiseerde zich dat de vrouw waarschijnlijk in haar eigen taal hetzelfde had gezegd. Ze arriveerden voor een wand van het grote gebouw, waar inmiddels uit een geel bolletje licht straalde, zodat ze de kleur kon onderscheiden. De smalle blokjes waren bruinig, en de strepen ertussen vaal wit. Ze voelde een bijna dwingende impuls om haar hand uit te steken en het vreemde materiaal aan te raken om het te voelen, maar inmiddels zwaaide een van de andere twee vrouwen een grote, schijnbaar zware deur open, die daarbij een eigenaardig krakend en piepend geluid maakte. Heel even vroeg ze zich verbaasd af waarom de deur niet gewoon in de wand wegschoof, maar onmiddellijk daarop besloot ze alles met volkomen open geest in zich op te nemen, zonder zich af te vragen waarom het anders was dan zij gewend was. De vrouw leidde haar een brede, hoge gang in, waarvan de vloer bestond uit fraai versierde vierkante blokken, die beslist niet van metaal waren, konstateerde ze. En de deur was ook niet van metaal. Het leek eerder hout, als van een boom, maar dan mooi glad gemaakt en geel geschilderd. De wanden van de gang waren wit en er hingen ronde glazen ballonnen aan het hoge plafond, waaruit geel licht straalde, net als uit het bolletje buiten en aan de wanden hingen allerlei schilderingen, blijkbaar afbeeldingen van mensen. Ze kwam gewoon zintuigen tekort om alles in zich op te nemen; er was zo ontzettend veel, en allemaal nieuw, allemaal ongekend... De vrouw, die haar nog steeds bij de arm vasthield, zwaaide een tweede deur open, ditmaal echter geluidloos, en geleidde haar een groot vertrek in, waar een zware glanzend bruine tafel stond met een aantal zware stoelen er omheen. Op de vloer lag een of andere zachte, bruin-gele stof, waar ze met haar voeten licht in zakte. In een hoek van het vertrek stond een donkerbruine kast met doorzichtige deurtjes waarachter enkele rijen grotere en kleinere pakketjes stonden, waarvan haar de zin geheel ontging. Boven de tafel, aan het ook hier hoge plafond, hing een kunstzinnig wiel met vijf kleine lichtbolletjes eraan en ook hier hingen, aan de wanden, schilderingen met afbeeldingen van mensen. In de wand tegenover de deur zat een grote ruit, waardoor ze naar buiten kon kijken, zij het, dat er door het licht binnen en de duisternis buiten niets te zien was. De vrouw wees haar een stoel en zei, weer langzaam en goed gearticuleerd: "Zitten." en gaf haar het voorbeeld door op de stoel ernaast te gaan zitten. Ze begreep het meteen, trok de stoel, die erg zwaar was, achteruit, lachte, ging zitten en herhaalde, zo goed en zo kwaad als dat ging met de vreemde klanken: "Ziettn." De drie vrouwen lachten, maar ze schonk er geen aandacht aan. Ze wees naar de stoel waar ze op was gaan zitten en keek de vrouw vragend aan. "Stoel." zei de vrouw en glimlachte breed. Ze had twee rijen gave, witte tanden en blauwe ogen, zag ze nu en zag er nog jong uit, al was alleen haar gezicht maar zichtbaar. Loni herhaalde het woord opgetogen en wees naar de tafel. "Tafel." zei de vrouw. Dit gaat goed! dacht ze blij. De hele spanning van de reis hierheen viel van haar af. Ze ging weer staan, wees andermaal op zichzelf en zei: Loni Niwu." Vervolgens wees ze op de vrouw en keek vragend. "Zuster Agnes." antwoordde de vrouw langzaam en lachte breed toen ze het met grote moeite probeerde na te zeggen. De vrouw zei iets tegen een van de andere vrouwen die daarop snel het vertrek verliet. Loni keek naar de tweede vrouw die gebleven was en wees naar haar. Het was echter niet de vrouw zelf die antwoordde, maar Zuster Agnes, die zei: "Zuster Magda." 'Hé!' dacht ze, verrast, omdat ook deze vrouw als eerste naam "zuster" droeg, maar ze besloot dat ze de oorzaak daarvan later wel uit zou vinden en deed grote moeite om de moeilijke naam na te zeggen, tot uitbundige hilariteit van de vrouw die Zuster Magda heette. Zuster Agnes begreep in ieder geval haar bedoeling. Ze begreep het zo goed, dat ze op zichzelf wees en zei: "Ik .... zuster Agnes." Daarna wees ze op Loni en zei: "Jij.... Loni Niwu." Er stroomde een diep gevoel van blijdschap door haar been. Ze keerde het om en op zichzelf wijzend zei ze: "Iek Loni Niwu." Daarna op de vrouw wijzend zei ze: "Jai zister Agnes." De uitspraak koste haar wel wat moeite, maar ze herhaalde de woorden blijkbaar tot volle tevredenheid van zuster Agnes, die verheugd uitriep: "ja, ja!" Vervolgens wees ze op zuster Magda en zei: "Zij zuster Magda." Op dat moment ging de deur van het vertrek open en kwam de derde vrouw terug met een vierde, precies eender gekleed en op de hielen gevolgd door een man, ook al in vreemde kleren, want hij droeg eveneens een lang bruin gewaad tot op zijn schoenen, met een dik wit koord om zijn middel, waar knopen in zaten. Zijn hoofd was niet bedekt, maar het leek alsof de kruin van zijn hoofd kaal geschoren was. De nieuw gekomen vrouw zag er wat ouder uit dan de anderen. Zuster Agnes wees op haar en zei: "Zij,.... Moeder Overste." Bij het zien van haar ontreddering over die ingewikkelde naam, herhaalde zuster Agnes hem nog twee keer voordat Loni het moeizaam kon nazeggen, terwijl ze bedacht dat deze nu eens geen "zuster" heette. Maar toen zuster Agnes op de vrouw wees die bij de eerste drie hoorde en zei "Zij zuster Clara." bleek het toch weer een "zuster" te zijn. Misschien was de eerste naam de achternaam, bedacht ze, en waren de drie vrouwen familie. Ze had echter geen tijd daar verder aandacht aan te besteden, want zuster Agnes wees op de man en zei, tot haar verbazing niet "zij" maar "Hij.... Pater Andreas." De vrouw die 'Moeder Overste' heette stak haar rechterhand naar haar uit en na een korte aarzeling, besloot Loni dat het een manier van groeten moest zijn en stak ook haar hand uit. De vrouw pakte de hare en drukte er stevig in. Vervolgens kwam de man 'Pater Andreas' naar voren en deed hetzelfde. "Gaat U zitten" zei de vrouw 'Moeder Overste'. Loni keek haar onbegrijpend aan. Het woord 'zitten' herkende ze onmiddellijk maar wat dat "gaat U" erbij betekende begreep ze niet en blijkbaar keek ze nogal beteuterd, want Zuster Agnes glimlachte en zei alleen: "Zitten, Loni Niwu." Ze lachte en ging zitten evenals alle anderen, de man 'Pater Andreas' rechts naast haar en links zuster Agnes. Hij was ook blank van huidskleur, maar had bruine ogen en donker haar. Hij had een vriendelijk gezicht. Dat hadden ze trouwens allemaal, besefte ze, en ze hoopte vurig dat Sal, Sanri en Krawi dat ook goed konden zien via haar microcamera in haar hals. De drie vrouwen die haar geholpen hadden begonnen weer opgewonden te praten, in een stroom van voor haar ongearticuleerd klinkende klanken, terwijl zuster Clara bij herhaling met haar vinger naar boven wees. Loni begreep dat ze de twee nieuwkomers vertelden wat ze gezien hadden. Na een poosje het gekwebbel te hebben aangehoord, keerde de man Pater Andreas zich naar haar, wees op haar en zei op vragende toon: "Loni Niwu...." en wees vervolgens naar het plafond. Ze lachte hartelijk. Er was totaal geen angst meer in haar; alleen blijdschap, verwondering en hooggespannen verwachting. De man wilde kennelijk weten of ze inderdaad uit de lucht was komen vallen. "Ja, ja." zei ze, trots dat ze zich die woorden herinnerde van zuster Agnes. Ze trok haar computertje uit het tasje aan haar gordel, legde het voor zich op tafel en drukte het knopje in, dat het flexibele, in een minuskuul kokertje opgesloten scherm uitspreidde op de tafel voor haar. Het zoog zich automatisch op het tafelblad vast en op het onderste deel van het scherm lichtten groene sensorpuntjes op, die als toetsenbordje konden fungeren. Hoewel ze haar commando's evengoed kon inspreken, besloot ze in het bijzijn van deze vriendelijke mensen de sensoren te gebruiken. Ze tikte er een zoekcommando op in. Het scherm boven de groene sensorpuntjes werd geheel zwart en onmiddellijk verscheen er een driedimensionale afbeelding op van het planetenstelsel waartoe de planeet behoorde, waar ze zich nu bevond. Alle acht planeten waren aanwezig, heel klein, en in de posities die ze op dit tijdstip in werkelijkheid innamen. De vier vrouwen en de man keken in stomme verbazing toe. Ze tikte andermaal op een der censorpuntjes, waarna het vertrek plotseling, tot verbijstering van de groep vriendelijke mensen erin, veranderde in een planetarium, dat ze, met een andere vinger beweging , vergrootte totdat alleen nog de vier eerste planeten zichtbaar waren met naast de derde de satelliet. Ze griste een lichtpen uit haar gordel, knipte hem aan en wees ermee naar het fel lichtende bolletje in het midden en keek vragend de man naast haar aan. Het eerste moment antwoordde hij niet. Hij was blijkbaar totaal beduusd van wat zich voor zijn ogen afspeelde. Eindelijk zei hij, met lichtelijk hese stem: "De zon." Hij had het begrepen, concludeerde ze verheugd. Ondanks de verbazing, die duidelijk in zijn stem doorklonk, was het een aangename, diepe mannenstem, een beetje lijkend op die van Sal Kinir. Ze herhaalde het, wat enige zenuwachtige hilariteit veroorzaakte, blijkbaar wegens haar uitspraak, maar voor dit moment schonk ze daar geen aandacht aan. Nu wees ze op het derde bolletje dat duidelijk, hoe klein ook, de contouren van de planeet had waarop ze zich bevond en keek hem weer vragend aan. "De aarde." zei hij, de heesheid van de aanvankelijke verbijstering begon uit zijn stem te verdwijnen. Hé, dacht ze, dat lijkt op "urda" maar herhaalde: "Deaarde". Ze wees naar het kleinere bolletje naast deaarde en hij zei, nu op normale toon: "De maan." Ze lachte en herhaalde het woord. Het viel haar op dat alle drie de woorden met "de" begonnen. Dat had wellicht een bijzondere funktie. Ze schoof met een snelle beweging van haar vinger op een sensorpijltje het planetenstelsel geheel verkleind naar de linker hoek van het vertrek en tikte het zoekcommando in voor het Byodroos stelsel. Nog en Weni hadden goed hun best gedaan, zag ze. Het stelsel verscheen prachtig duidelijk in de ruimte en ook hier vergrootte ze het langzaam, totdat alleen de eerste vijf planeten geprojekteerd werden. Ze wees met haar lichtpen naar het lichtende bolletje in het centrum en zei: "Byodroos" en vervolgens naar het vierde planeet bolletje wijzend zei ze: "Urda" en daarna: "Ik....urda." Ze zag aan zijn gezichtsuitdrukking dat de man haar niet geloofde. Zijn gezicht drukte zijn scepsis overduidelijk uit. Hij deed echter alsof hij er serieus op inging en wijzend naar het planeetje dat "urda" voorstelde vroeg hij: "Waar urda?" Het was de eerste keer dat ze het woordje "waar" hoorde, maar ze begreep het onmiddellijk en prentte het in haar geheugen. Ze zocht snel in haar computertje naar een sterrenkaart, die de hemel weergaf vanuit deze planeet deaarde gezien. Ze verwijderde de projectie van de beide planetenstelsels en een ogenblik later, nadat zij weer een kort zoekcommando had ingetikt, verscheen de hele sterrenhemel prachtig geprojecteerd in de ruimte van het vertrek. De vier vrouwen en de man keken met open monden omhoog in volkomen onbegrip over wat ze zagen. Ze vergrootte het beeld, totdat alleen de noordelijke hemel overbleef, omdat ze begreep dat die de enige was die vanaf dit punt van deaarde zichtbaar kon zijn, terwijl het sterrenbeeld dat ze hebben moest zich daarop bevond. De man overwon kennelijk zijn verbazing, want hij wees naar een groepje van zes sterren helemaal in het noorden en zei: "De Grote Beer." Dat was haar een beetje te moeilijk om ineens na te zeggen en het was voor haar op dit moment van geen belang. Ze liet dat gedeelte van de sterrenhemel naar het noorden toe verdwijnen, zodat de oostelijke stelsels groter werden. Met haar lichtpen wees ze een vierkant sterrenstelsel aan in het zuidoosten. "Pegasus!" riep de man stomverbaasd uit en schudde zijn hoofd. Het ongeloof straalde van zijn gezicht af. Loni ging echter breed glimlachend verder en vergrootte langzaam het betreffende sterrenbeeld, zodat geleidelijk aan alle andere sterrenbeelden verdwenen en uiteindelijk ook van het sterrenbeeld dat hij "Pegasus" had genoemd steeds meer sterren verdwenen en er alsmaar nieuwe verschenen. Uiteindelijk kwam Byo-droos in beeld en ze vergrootte hem tot de planeten er ook weer bij tevoorschijn kwamen. De man schudde zijn hoofd en wees naar de linkerkant van het vertrek en zei: "De aarde." Even aarzelde ze, omdat ze niet goed begreep wat hij wilde. Hij wilde deaarde weer zien, dacht ze en liet de projectie verdwijnen om haar te vervangen door de zon met de eerste drie planeten. De man had zijn aanvankelijke verbazing voldoende overwonnen en wees eerst in de lucht en vervolgens naar haar computerscherm. Ze lachte, knikte, zei verheugd: "Ja, ja." liet de projectie uit de lucht verdwijnen en het planetenstelsel met alleen de eerste drie planeten op haar scherm verschijnen. "Juist" zei de man instemmend met zijn hoofd knikkend en wees naar het derde bolletje en trok met zijn vinger een ellips éénmaal rond de zon. "Jaar" zei hij. Ze herhaalde het opgetogen. Deze man was zeer intelligent, constateerde ze verheugd. Nu wees de man op het licht boven de tafel en zei: "Licht". Ze herhaalde het. Zijn bedoeling was overduidelijk en ze kombineerde zelf de woorden: "jaarlicht". De man lachte en korrigeerde: "Lichtjaar." Ze maakte een snelle berekening op haar computertje om de Urdajaren om te rekenen in aardejaren en zette haar vinger op het tekensensorpalletje onder op het scherm van haar computertje en tekende tien streepjes met daaronder vier streepjes en een accolade van de vier naar de tien. Ze wees eerst naar de tien streepjes en keek hem vragend aan. "Tien" zei hij en ze probeerde het te herhalen. Vervolgens wees ze naar de vier streepjes en hij zei: Vier." Ze herhaalde het en zei vervolgens: "Vier tien lichtjaar." Hij keek haar niet begrijpend aan, wees naar de streepjes en vroeg langzaam: "tien vier of ... tien, tien, tien, tien?" Ze lachte en zei: "tien, tien, tien, tien." "Veertig lichtjaar?" riep hij op duidelijk stomverbaasde toon uit. Zijn gezicht drukte totaal ongeloof uit. Dat verbaasde haar in het geheel niet, maar ze herhaalde, bevestigend: "Diearde Urda: fiertieg liechtjaar." en voelde zich uiterst trots dat ze dat zo maar kon zeggen. De vijf mensen waren kennelijk zo verbijsterd, dat ze niet eens lachten om haar uitspraakfouten. Ze zocht bliksemsnel naar de animatie van hun reis. Ze besloot het niet in de ruimte, maar op het scherm te projecteren. Urda verscheen groot in beeld. Een zwart bolletje kwam door de dampkring naar boven met de fel oplichtende stuwstralen eronder en Urda werd steeds kleiner, terwijl het zwarte bolletje zich tussen de sterren ging bewegen. Langzaam, heel langzaam veranderden de sterrenbeelden tot het stelsel in beeld kwam waartoe dezon behoorde en tenslotte dezon met zijn planeten en uiteindelijk steeds groter deaarde en vervolgens demaan, waarop het zwarte bolletje neerdaalde. Ze wees naar het bolletje en vervolgens op zichzelf. Maar de animatie was nog niet ten einde. Het zwarte bolletje werd nu groter, en er bovenin schoof een rond luik open en er kwam een kleiner toestel uit, met lichtende stuwstralen eronder, dat zich door de ruimte bewoog naar deaarde die steeds groter werd. Ze wees naar het toestel en vervolgens naar de deur waardoor ze waren binnen gekomen. Over belangstelling had ze niet te klagen, maar vooral het gezicht van de man bleef ongeloof en verbijstering uitdrukken. Ze verwijderde het beeld en bracht de tien en vier streepjes terug op het scherm. Na andermaal een snelle berekening te hebben gemaakt verwijderde zij twee van de onderste vier streepjes en wees ernaar. "Twee." zei de man. Ze herhaalde het en bracht de eerste twee beelden weer op, links dezon met zijn eerste drie planeten en rechts Byodroos met vijf planeten. Met haar rechter wijsvinger trok ze een gebogen lijn van Urda naar deaarde wees vervolgens op zichzelf en zei: "Tien, tien jaar." De man lachte weer ondanks zijn ongeloof en korrigeerde: "Twintig jaar?" Maar net als de eerste keer klonk het weer vragend. Het was duidelijk dat hij het niet kon geloven, omdat hij het niet kon begrijpen. Dat verbaasde haar allerminst. Ze zou moeten wachten tot ze de taal kende, voor ze het kon uitleggen. Haar computertje en de projecties hadden wel grote indruk gemaakt op de vijf mensen, en het kon geen kwaad, dacht ze, als ze die indruk nog wat versterkte. Ze drukte het knopje van het scherm weer in, waarop het zich razendsnel oprolde en in het kokertje verdween. Ze stopte het computertje terug in het gordeltasje. Vervolgens pakte ze haar neutronen pistooltje. Ze keek of er iets was wat weinig waarde had. Er stond een glazen bakje op de tafel en ze trok het naar zich toe, stond op, liep een paar passen achteruit, richtte het pistooltje en drukte af. het glazen bakje desintegreerde tot atomen. Ze liet de vier vrouwen en de man het pistooltje zien en stopte het vervolgens weer weg. Het was prachtig om de geschrokken gezichten te zien. Om het goed te maken opende ze haar tas en viste er een mooie edelsteen uit en gaf hem aan de man. Die keek er uiterst verrast naar en zei, nu weer met lichtelijk hese stem: "Diamant!" en liet hem aan de vrouwen zien. Daarna wilde hij hem haar weer terug geven, maar ze schudde lachend haar hoofd en weerde hem met haar hand af. De vijf mensen begonnen weer opgewonden met elkaar te praten en even later stond zuster Magda op en verliet het vertrek. Een paar minuten later kwam ze terug met twee glazen bekers met een of andere groenachtige vloeistof erin en zette het ene voor de man en het andere voor haar op tafel. De man pakte het meteen op en dronk er een flinke slok uit. Loni aarzelde. Ze bekeek het spul aandachtig en rook eraan. Ze hoorde als het ware de stem van Mila in haar achterhoofd: 'wees voorzichtig met wat je eet en drinkt! Eerst kontroleren!' Maar het had een aangename geur. Toch greep ze haar computertje weer, liet het scherm eruit schieten en zocht in haar tas de analysestift. Ze stak het uiteinde van de stift in het vocht in de beker. Op haar scherm verschenen een hele trits gegevens. Er stond niets in rood noch groen op; het spul was wel vitaminerijk, zag ze en van de rest begreep ze niet al te veel. Ze zorgde ervoor dat haar cameraatje het scherm goed oppikte. Toen ze opkeek zag ze dat de vier vrouwen en één man nogal verbaasd naar haar keken, trok de stift weer uit het vocht en stopte hem terug in haar tas, waar hij automatisch in zijn étui werd gesteriliseerd. Ddit waren goede mensen, besloot ze, die haar iets aanboden en dat mocht ze niet weigeren als ze het kontakt wilde verstevigen. Ze pakte de glazen beker op, lachte breed en nam er een klein teugje van. Het smaakte aangenaam fris, een beetje zoetig en tegelijk zurig, maar heerlijk en ze nam dan ook meteen een flinke tweede slok. "Lekker?" vroeg zuster Agnes. Loni begreep het en antwoordde: "Likkuur!" Ze lachten allemaal om haar uitspraak, die ze blijkbaar niet helemaal goed had. Zuster Agnes wees naar de glazen beker en zei: "Glas." Ze herhaalde het. Daar werd niet om gelachen, dus dat had ze behoorlijk te pakken. Vervolgens wees zuster Agnes naar de vloeistof erin en zei: "Limonade." Ze herhaalde het, wat grote hilariteit tot gevolg had, waarop zuster Agnes het nogmaals zei maar nu langzamer: "li-mo-na-de" waarbij Loni oplettend naar haar mond keek en het nogmaals probeerde. Nu ging het blijkbaar beter, want ze lachten er minder hard om. Ze moest zo snel mogelijk zo veel mogelijk woorden leren en zuster Agnes had er duidelijk slag van om haar daarbij te helpen. Het was een intelligente vrouw, dacht ze. Ze wees naar de deur van het vertrek en onmiddellijk zei zuster Agnes: "Deur". en Loni probeerde de rare klinker na te doen, weer met als resultaat een hartelijk gelach. Zuster Agnes kwam blijkbaar op een idee, want ze stak haar hand op en begon met de wijsvinger van de rechterhand langs alle vingers van de linker te gaan en zei intussen: "Één, twee, drie, vier, vijf" en vervolgens met de wijsvinger van de linker langs de rechter vingers: "zes, zeven, acht, negen, tien." Ze begreep het onmiddellijk en probeerde de cijfers één voor één na te zeggen. Zuster Agnes stond op en liep naar de kast in de hoek van het vertrek en kwam terug met een blok witte vellen en een lange, zeshoekige houten stift met aan het ene uiteinde een spitse punt, waaruit een scherpe zwarte punt stak. Het bleek een schrijfstift te zijn, want op het bovenste vel schreef ze met de stift de tekens: "I 2 3 4 5 6 7 8 9 10" en herhaalde de cijfers, wijzend op de tekens waar de woorden bij hoorden. Deze goede vrouw had precies begrepen wat ze nodig had, constateerde ze verheugd. Onder grote belangstelling van de drie andere vrouwen en de man ging zuster Agnes door met combinaties van de tekens met de daarbij behorende woorden. Loni had haar computertje nog voor zich liggen en tekende de tekens na met daarachter de cijfers in haar eigen schrift. Deze mensen gebruikten ook een decimaal stelsel, constateerde ze opgelucht en een taal onafhankelijk schrift. Alle vier vrouwen en de man keken met grote verbazing toe terwijl ze bezig was, vooral blijkbaar, omdat ze het scherm niet aan-raakte op de plaats waar de tekens verschenen, om ze erop aan te brengen. Voor ze tien minuten verder waren had ze bovendien het plus, min en maal teken geleerd en verbaasde ze hen nog meer door het nieuw geleerde cijfer schrift meteen toe te passen in een zeer grote vermenigvuldiging op haar computertje waarop de uitkomst er onmiddellijk achter verscheen. Nadat ze kennelijk nogal overdonderd even met elkaar gepraat hadden, stond de vrouw die 'Moeder Overste' heette op en zei wat tegen de anderen en praatte vervolgens vrij lang speciaal tegen zuster Agnes. Loni begreep dat deze vrouw blijkbaar de leiding had want, behalve zuster Agnes stonden de andere twee vrouwen en de man ook op en kwamen één voor één naar haar toe met uitgestrekte hand. Met een brede glimlach op haar gezicht, drukte ze ze allemaal de hand, waarna ze het vertrek verlieten. Ze voelde zich helemaal euforisch terwijl ze alleen achterbleef met zuster Agnes. Ze had geen moment geaarzeld om de uitgestoken handen te drukken, hoewel het een voor haar volmaakt nieuwe wijze van groeten inhield, die haar niet alleen verbaasde, maar haar vooral alle vertrouwen schonk, dat ze onder goede mensen was terechtgekomen, die elkander, als vanzelfsprekend aanraakten om verbondenheid uit te drukken, iets wat zij nooit gekend had. Zuster Agnes liet er geen gras over groeien en ging onverwijld verder met haar instrukties. Loni voelde zich intens gelukkig. Haar gok van een landingsplaats had niet beter kunnen uitpakken. Ze wist zeker dat Sal, Krawi en Sanri met grote spanning zaten toe te kijken en mee te luisteren naar wat er gebeurde en ze hoopte vurig dat ze ook alles goed opnamen en doorzonden naar 'de maan', waar alle anderen, vooral Mila, nog veel meer gespannen, zaten toe te kijken. Zuster Agnes nam een klein rond ding dat ze met een bandje om haar pols had af, en legde het voor haar neer. Het was een rond metertje, met drie wijzers, waarvan er een snel ronddraaide en de andere twee uiterst langzaam. Bovenaan stond het cijfer "12" en vervolgens naar rechts "I 2 3 4 5" en recht onder de "12": "6". Verder naar links omhoog "7 8 9 10 11". Tussen de cijfers stonden telkens vier streepjes, waarop ze konstateerde dat het schermpje totaal in zestig was verdeeld. Ze begreep het onmiddellijk; het was een chronometertje. Zuster Agnes stond andermaal op en pakte een dik pakket uit de kast. Ze legde het voor zich op tafel en sloeg het open. Een boek! begreep Loni meteen; een boek met teksten en afbeeldingen op dunne vellen van een of ander voor haar onbekend materiaal afgedrukt. Dus niet alle boeken hadden die grote afmetingen zoals ze die op de ene beeldopname hadden gezien. Zuster Agnes bladerde even in het boek en legde het voor haar open op een plaats waar de planeet "de aarde" was afgebeeld, heel mooi en met coördinaten. Loni vertrouwde erop dat Sal het beeld goed opnam en de coördinaten zou opslaan om ze over te nemen. Zuster Agnes legde haar hand op de ene helft van de tekening en wees naar het vrije gedeelte. "Dag." zei ze en op het bedekte gedeelte wijzend zei ze: "nacht. Loni herhaalde het en zei er de woorden in haar eigen taal meteen na. Ze wees naar de uitkijk ruit in de wand en herhaalde: "Nacht." "Juist!" riep zuster Agnes glunderend uit. Loni genoot tot in het diepst van haar wezen. Deze vrouw was een goede vrouw! Ze verheugde zich omdat zij, Loni, iets goed had begrepen! Ze was niet blij en gelukkig om zichzelf, maar om een ander! Ze voelde een heftige aandrang om dat ook te zeggen, tegen Sal, Sanri en Krawi, maar bedwong zich, omdat zuster Agnes meteen door ging met haar instructies en Sanri, Krawi en Sal zelf zeker zouden begrijpen wat er gebeurde. Zzuster Agnes beschreef een cirkel met haar vinger rond de evenaar van de aarde en zei "vierentwintig uur" en wees op het metertje dat om haar pols had gezeten en herhaalde: "Dag - twaalf uur; nacht - twaalf uur." Loni noteerde het vliegensvlug op haar computertje en herhaalde het ondertussen in haar eigen taal zodat Sal, Krawi en Sanri het goed zouden begrijpen. In hun eigen kultuur was een etmaal opvallend genoeg ook ingedeeld in vierentwintig uur en elk uur in zestig minuten en elke minuut in zestig seconden. Dat hadden hun voorouders dus blijkbaar meegebracht van deaarde, al moesten de Urda uren wel iets langer zijn dan die op deaarde, omdat de omwentelingstijd van Urda iets langer was. Ze genoot van de snelle vorderingen en het fantastische kontakt dat ze had met zuster Agnes. Ze voelde zich opgewonden, blij en zelfs gelukkig. Het kon welhaast geen toeval zijn dat ze precies deze plaats had uitgekozen om te landen. Ook zuster Agnes was opgetogen en duidelijk trots en wees nu op haar "horloge" - want zo heette het ding, en zei: "Tien uur!" legde bei haar handen tegen dezelfde wang, boog haar hoofd opzij, sloot haar ogen en zei: "Slapen." Loni herhaalde het lachend en vroeg: "Waar slapen?" Ze was er apetrots op dat ze die woorden moeiteloos kombineerde. Zuster Agnes lachte breed, de lach van iemand die blij en gelukkig was om de blijdschap en het geluk van een ander, van haar, Loni. Ze stond op, klapte het boek dicht en zette het terug in de kast en zei, terugkomend naar de tafel : "Kom." en pakte haar bij haar arm. Ze liepen samen het vertrek uit, de brede, hoge gang weer in, waardoor ze was binnen gekomen, maar nu leidde zuster Agnes haar naar een hoge, bruine deur aan het andere uiteinde. Haar ogen flitsten rond naar alle kanten. Ze probeerde alles grondig in zich op te nemen, maar besloot geen verdere vragen te stellen. Achter de deur bleek een ruimte te zijn waarop verschillende andere deuren uitkwamen en een brede trap, van steen, konkludeerde ze, hoewel ze eigenlijk alleen maar steen kende in de vorm van de keitjes die in sommige plantenbakken van de agro-bio-groep aan boord van hun schip lagen. Zuster Agnes nam haar mee twee trappen op, wat haar nog wat moeite kostte door haar onwennigheid aan het grotere gewicht. Zuster Agnes opende vervolgens met een metalen staafje met een lip aan het ene uiteinde en een rondje aan het andere, een deur waar ze binnen gingen. Ze drukte een palletje naast de deur omhoog, waarop er in een bolvormig glas hangend aan een draad in het midden, licht aan ging. Het vertrek was vrij ruim en ingericht met een bed, een tafel en twee stoelen en een paar kasten. Op een houten plaat aan een der muren stond een rijtje van die pakketjes, waarvan ze nu wist dat het boeken waren en aan de muur naast de deur hing een grote spiegel. "Hier slapen." zei zuster Agnes breed glimlachend, terwijl ze naar het bed wees, maar keerde zich gelijk weer om om haar mee te nemen naar de gang om een deur tegenover die van het vertrek te openen. Ook daar schakelde ze weer een palletje in de muur omhoog om een lichtbol te laten ontbranden. Het was nogal primitief, dacht Loni, want hoe simpel was het niet het licht te laten ontbranden met het openen van de deur, of door een warmtesensor of bewegingssensor, maar ze schonk daar verder geen aandacht aan. Alles was zo totaal nieuw, en ze was vastbesloten al dat nieuwe met open geest te aanvaarden. "Hier wassen." zei zuster Agnes. Ze zag echter kennelijk aan haar gezicht dat ze niets begreep van wat er zich in dit vertrek bevond en begon het te demonstreren. Er zat een witte bak aan een der wanden, van een voor haar volmaakt onbekende stof gemaakt, waar ze warm en koud water uit een kraan kon laten lopen door aan knoppen te draaien. Er was een hokje ook met knoppen voor warm en koud water, maar hier kwam het uit een sproeier van boven. Daarna wees zuster Agnes een pot met deksel aan en zei: "Twalet." Ze lichtte het deksel op en maakte een beweging van de broek omlaag doen en gaan zitten. Loni lachte hartelijk om de demonstratie, die over duidelijk was. Maar er volgde nog een plastischer demonstratie. Zuster Agnes wees naar een rol dun materiaal die naast de pot hing, scheurde er een stukje af en veegde ermee over haar achterste, om het daarna in de pot te gooien. Loni gierde van het lachen. Tenslotte trok zuster Agnes aan een ketting waarop er met kracht water in de pot viel. Wat een verspilling van water! constateerde ze ietwat verbijsterd, of het moest gerecycled worden. Ze begreep echter ook dat hier, op de aarde geen gebrek aan water was. "Ja, ja!" riep ze gelukkig lachend uit. Zuster Agnes gaf haar een glad blokje in haar handen en noemde het "Zeep". Toen ze zag dat ze niet begreep wat het was, deed ze voor aan de wasbak waarvoor het diende en droogde haar handen aan een doek af die er naast hing. "Begrepen?" vroeg zuster Agnes. Dat woord had ze al herhaalde malen gebruikt net als "ja" en "nee" en ze antwoordde: "Ja, begrepen." Ze begreep bovendien dat zuster Agnes inmiddels heel goed door had dat alles voor haar volkomen nieuw en onbekend was. Ze keek nogmaals het kleine vertrek rond, waarvan de wanden geheel uit kleine, witte vierkante blokjes bestonden en ze vroeg zich geamuseerd af hoe lang het zou duren voor ze aan alle vreemde dingen gewend zou zijn en ze normaal zou vinden. Het was allemaal zo fascinerend, zo nieuw, zo onbekend, dat haar hoofd omliep van de nieuwe indrukken. Terug in het slaap vertrek, keek zuster Agnes nieuwsgierig naar haar tas. Loni opende hem en liet haar zien wat er in zat. De vrouw schudde bedenkelijk haar hoofd en zei: "Wacht." en verliet het vertrek. Ook dat woordje kende Loni al, maar begreep nu niet wat zuster Agnes ging doen. Ze ging voor de spiegel staan, zodat haar micro cameraatje haar glunderende beeld goed kon opvangen, maar ze zei niets. Ze lachte alleen maar in de zekerheid dat haar drie reisgenoten vol belangstelling naar haar zaten te kijken. Zuster Agnes was blijkbaar niet ver weggegaan, want een ogenblik later ging de deur weer open en kwam ze binnen, met een kledingstuk in haar hand. Ze liet het haar zien, een soort lang gewaad met lange mouwen en zei: "Dit voor slapen." Hoewel ze het woordje "voor" voor het eerst hoorde, begreep ze het meteen. Ze lachte hartelijk en pakte het kledingstuk aan. "Slapen lekker." zei ze lachend. "Nee, nee!" riep zuster Agnes breed glimlachend uit. "Slaap lekker!" O, of, dacht Loni, het woord verbuigt! maar ze herhaalde: "Slaap lekker!" en stak haar hand uit. Zuster Agnes pakte hem en drukte er stevig in. "Slaap lekker!" zei ook zij en verliet het vertrek. Loni keek haar na. Ze was na uren alleen, en voelde zich uitgelaten gelukkig in de nieuwe wereld, die 'deaarde' heette. Er was geen haar meer op haar hoofd die er nog aan twijfelde dat dit hun wereld zou worden, heel snel. Ze draaide zich langzaam weer om naar de spiegel, en zag zelf dat haar gezicht straalde van intense vreugde en geluk. Ze bracht haar linkerpols omhoog en schakelde het zendontvangertje over op zenden en ontvangen. Ze zei met lichtelijk trillende stem van spanning: "Sal, Krawi, San, jullie horen me, hè?" "Nou en of!" klonk de stem van Sanri glashelder door het vertrek en zo hard, dat Loni schielijk het geluidsvolume omlaag drukte. "Ononderbroken. En op demaan zitten ze ook allemaal aan de ontvangers gekluisterd." Loni lachte hartelijk omdat Sanri er blijk van gaf goed te hebben meegeluisterd. "ik denk dat jullie gerust kunnen vertrekken." zei ze. "Ik ben in goede handen, vinden jullie ook niet?" De stem van Sanri klonk helemaal niet meer verdrietig, maar opgewonden blij toen ze antwoordde: "Ja, Loni, je hebt een fantastische leermeesteres. maar we wachten nog een dagje. We staan op een beschermd plaatsje tussen allerlei heuvels, planten en bomen, niet ver van je vandaan. We hebben de sterke indruk dat die vrouw, sisteur Akhnes je inmiddels wel gelooft. Maar wordt niet al te overmoedig, hoor, Loni." "Nee, hoor, San," antwoordde ze gelukkig. "Maak je geen zorgen. Ik heb al zoveel geleerd dat m'n hoofd ervan omloopt." "Onze hoofden ook," erkende Sanri. "Krawi is bezig dat drankje te analyseren, dat je gedronken hebt, aan de hand van je computer gegevens, en Sal heeft het klokje inmiddels in de computer ingevoerd zodat we de tijd van hier kunnen bijhouden. En nu is hij bezig met de coördinaten van de planeet. Hij moet nog weten welke de nul-meridiaan is. We wilden eerst naar buiten gaan, maar Krawi vindt de temperatuur buiten te laag. Dus wachten we tot het weer licht wordt." "Ja, probeer wat te slapen," antwoordde Loni. "Ik ga me ook klaarmaken om te slapen. Hopelijk lukt dat, hoewel mijn hoofd omloopt van alle nieuwe belevenissen. Bovendien is het niet onze normale slaaptijd, maar ik moet proberen meteen in het dag-nacht rythme van hier te komen. Jongens, dit is een goede wereld. Hier horen we thuis." "Ik hoop het met je." zei Sanri. en herhaalde in de vreemde taal van de mensen hier "Slaap lekker, Loni." Loni lachte hartelijk en antwoordde: "Slaap lekker, San, Krawi, Sal." * * * Haar hele wezen zinderde van één ecstatische verrukking. Ze keek welhaast letterlijk haar ogen uit. Volmaakt ongekende geluiden bereikten haar trommelvliezen en even ongekende melanges van geuren streel-den haar neus papillen en vermengden zich met het wonderbaarlijke schouwspel buiten het raam van haar slaap vertrek. Ze had de deken stevig om zich been geslagen, omdat ze instinctief aanvoelde dat de lage temperatuur haar gestel kon aantasten, maar liet de frisse wind die door het open venster woei, vrij langs haar wangen en door haar haren aaien, terwijl er een immens gevoel van tijdloos geluk door haar lichaam trilde. De hemel was helder blauw, zoals ze dat nog nooit in haar leven had gezien, noch zelfs ooit had kunnen dromen te zullen zien, met her en der verspreide witte wolkjes. Er was niets te zien van de sterrenhemel, behalve de ster, die "dezon" heette. Hij stond laag boven de horizon en verlichtte het landschap met lange, diffuse schaduwen van de voor haar volmaakt vreemde boomsoorten die overal groeiden, hoog oprijzend vanuit een heel lage begroeiing. Vlak voor haar, beneden haar venster, lagen als het ware bedden van wonderbaarlijk schone bloemen in een schier onbegrensd palet van fascinerende kleuren en wat verder weg, even buiten de omheining van het gebouw waarin ze zich bevond, stonden hoge bomen met machtige bloemkruinen, als weelderige haardossen van wit-rose bloemetjes! Nog verder lag een landschap bezaaid met een golvend tapijt van ontelbare gelijksoortige wuivende slanke planten met gele smalle toppen, een veld van maagdelijk geel en groen, zacht deinend in de wervelingen van de koele ochtendlucht. Ze schrok op van een eigenaardig geluid, dat Van beneden kwam en toen ze de bron ervan zocht, zag ze in stomme verbazing een vreemd, wit, tweevoetig diertje op een hek staan, met klauwende pootjes er omheen geklemd, met een witte staart schuin omhoog wijzend en een fel rode, gekartelde verhoging op het kleine kopje. Het dier had een spitse bek en toen het die opende, klapte het met wijde witte vleugels en maakte weer het vreemde geluid, alsof het de wereld opriep om te ontwaken. Andere, wonderbaarlijk muzikale klanken trokken haar blik onweerstaanbaar naar boven, naar de blauwe hemel. Het waren geheel andere, prachtige kwetterende en tjilpende geluiden die werden voortgebracht door onbegrijpelijk mooi gekleurde diertjes, die op zacht wiekende vleugels door de lucht zwierden; één ervan scheen al fluitend met grote snelheid vertikaal op te stijgen. Op een groene vlakte van lage begroeiing, naar rechts, ver buiten de omheining van het gebouw, liepen een aantal grote, zwart en wit gevlekte viervoetige dieren langzaam langs en voor elkaar been, en toen ze goed keek, zag ze dat die dieren inderdaad een soort bengelende borsten onder de buik hadden hangen. Hun hoofden waren omlaag gericht en hun staarten zwiepten been en weer. Ze aten de groene, lage planten van het veld waarover ze zich in alle rust voortbewogen. Hoe immens gelukkig moesten de mensen zijn die in deze paradijselijke wereld mochten leven! Hoe immens gelukkig zouden ook zij zijn, als ze zich in dit paradijs - de aarde - mochten vestigen! Mila moest dit zien! Met haar eigen ogen moest Mila dit zien! En Ena! Ena zou buiten zichzelf geraken van ecstase! Ze zou zo buiten zichzelf geraken dat ze het niet eens meer kon weergeven in haar schilderingen. Dit landschap van mateloze schoonheid was niet weer te geven! Geen kunstenaar in het hele universum kon dit ook maar bedenken! Wie was de kunstenaar die dit dan toch had voortgebracht? Dezze schoonheid, deze overstelpende weelde van schoonheid kòn absoluut niet uit zichzelf zijn ontstaan! Een melodieus gefluit trok haar aandacht, en haar ogen zochten gespannen de herkomst ervan. Haar hart sprong op van geluk. Het was een mens! Een man, op zo'n tweewielig voertuig, die even buiten de om-heining van het gebouw voortbewoog over een pad, en vrolijk met zijn mond zijn lied van vreugde floot! Wat een intens gelukkig mens moest die man zijn! Uit een onbepaalbare verte klonk ineens een helder, uiterst zuiver klingelend geluid: bim, bam, bim... .... en even later weer: bim, bam, bim...... en na een korte pauze weer, voor de derde maal, met zilveren klank: bim, bam, bim... en daarna een aanhoudend, zuiver geklingel. Ze kon niet vaststellen waar het vandaan kwam maar het moest door de mensen zelf worden voortgebracht en een betekenis hebben, de aanbidding van de ongeëvenaarde schoonheid van het schier eeuwig herhaalde ochtendgloren, wellicht? Deze wereld was een wereld van ecstatische verrukking, die haar geest uitlichtte boven plaats en tijd en haar hele wezen optilde naar een moment van eeuwige gelukzaligheid. Het scheen haar toe alsof er een regen van bloemen neerdaalde vanuit het blauwe uitspansel, bloemen die de hele wereld overdekten met een mantel van kleuren, miljoenen kleuren die haar ogen verblindden omdat haar hersenen niet bij machte waren ze te verwerken! Witte, gele, rode, blauwe, rose, groene en paarse bloemen, in een oneindigheid van schakeringen, en vele ervan veelkleurig! Ze verdronk schier in het beeld van deze schoonheid, die alle begrip te boven ging en snoof de ongekende geuren in, terwijl het haar bijkans bedwelmde, waardoor ze nauwelijks nog voelde dat ze stond, ja, dat ze bestond! Er tintelde een tijdloze eeuwigheid van schoonheid en geluk door haar hele wezen. Ze dronk de wereld en verdronk er welhaast in. Met een schok ontwaakte ze uit haar verrukking en keek geschrokken om, omdat ze een stem had gehoord. Het was zuster Agnes, die haar ruw wakker schudde uit haar euforie, maar nog niet volledig, want zonder zich ook maar één moment te bedenken, wierp ze de deken van zich af en omhelsde de vrouw en wees naar buiten met een gezicht waarvan de verrukking uitbundig afstraalde. Zuster Agnes glimlachte breed en zei op hartelijke toon: "Goeie morgen, Loni Niwue!" maar ze was nog onvoldoende bijgekomen uit haar ecstatische vervoering om ook maar in de verste verte te begrijpen wat de nieuwe woorden betekenden. Zuster Agnes wees lachend naar buiten door het raam en vroeg: "Mooi?" Dat begreep ze wel en riep vol overgave uit: "Ja, ja! Mooi..... Mooi..... mooi!" De vriendelijke vrouw keek haar aan met een blik, waaruit tegelijk blijdschap en verbazing straalde, blijdschap en vreugde, om háár geluk en verbazing, omdat ze haar ecstase niet goed begreep! Ze vroeg: "Lekker geslapen?" Loni was een beetje bij gekomen en trok een ietwat misnoegd gezicht en zei: "Nee, nee lekker slapen." Ze had bijna geen oog dicht gedaan, vanwege alle nieuwe indrukken die onophoudelijk door haar hoofd hadden gewarreld en alle vreemde geluiden, die door het open raam van buiten kwamen en waar ze niet van begreep wat ze betekenden. Maar dat kon ze helaas niet uitleggen, met de weinige woorden de ze pas kende, al waren het er voor de korte tijd zeer veel. "Och arm." zei zuster Agnes zonder haar te corrigeren, met een ietwat treurige trek op haar gezicht, maar ze begreep de woorden niet. Ze zag dat zuster Agnes een stapeltje kleren onder haar arm had en veronderstelde meteen dat die voor haar bedoeld waren. Ze wees ernaar en vroeg belangstellend: "Voor ik?" Zuster Agnes lachte en korrigeerde nu wel: "Voor mij." en voegde er direkt bevestigend met haar hoofd schuddend aan toe: "Ja, voor jou." O, of, dacht ze verschrikt, weer woorden die verbuigen tot iets anders. Maar dat was in haar eigen taal natuurlijk ook het geval. Ze zou nog heel wat moeten leren, maar op dit ogenblik had zuster Agnes kennelijk andere bedoelingen, want ze wees naar de deur en zei: "Eerst wassen." "Ja, ja, eerst wassen." lachte ze, het zinnetje herhalend en griste haar mondwater uit haar tas en spoedde zich naar het wasvertrek tegenover haar kamer, dolblij dat ze het al kon verstaan en beantwoorden. Net als de avond tevoren, verbaasde ze zich er weer over hoe haar plasje met een hele plons water werd weggespoeld uit het twalet. De overdaad aan waterverbruik, om niet te zeggen 'misbruik' was voor haar gewoon verbijsterend. Ze ontdeed zich van het warme nachtkleed, dat ook erg onwennig was geweest, en stapte de vreemde badcel in, die slechts een enkele sproeier had en mengkranen in plaats van, zoals aan boord, een voetpedaaltje waarmee je het water van alle kanten uit de wanden kon laten sproeien en met een termostaat de temperatuur kon instellen. Hoe vreemd het ook allemaal mocht zijn, ze was vastbesloten zich zo snel mogelijk aan te passen aan alles waarmee ze op deaarde werd geconfronteerd. Ze waste zich vlug met het witte blokje dat zeep heette en droogde zich af met de doek die zuster Agnes de avond tevoren handdoek had genoemd en die ze, tot haar verbazing, blijkbaar zonder hem eerst te hebben kunnen reinigen, opnieuw moest gebruiken. Er was een glazen beker bij de wastafel die ze vulde met koud water en waar ze vervolgens een druppel van haar eigen mondwater in liet vallen om haar mond en tanden volledig schoon te maken. Ze nam het slaapkleed over haar arm en liep de gang over terug naar het slaapvertrek, waar zuster Agnes op haar zat te wachten op één der stoelen, terwijl ze een van die grappige boeken in haar hand had en las. Tot haar verrassing zag ze dat toen zuster Agnes opkeek, er ineens een zeer misprijzend trek op haar gezicht verscheen. Ze begreep absoluut niet waarom. Blijkbaar echter kwam zuster Agnes meteen daarop tot de konklusie dat haar afkeurende blik misplaatst was, want haar gezicht klaarde weer enigszins op, al bleef het wel ernstig staan. Loni kon zich met geen mogelijkheid voorstellen wat ze verkeerd zou hebben gedaan. Wat het ook was, het zou allemaal moeten wachten tot ze de taal voldoende kende om uitleg te kunnen krijgen. Ze legde het slaapkleed op haar bed en pakte haar broekje en liet het zuster Agnes zien, ging er met haar neus naar toe en trok een vies gezicht. Ze had er geen moment rekening mee gehouden dat hier geen reiniger aanwezig zou zijn zoals aan boord. Zuster Agnes lachte weer, zonder de ernstige uitdrukking geheel te verliezen, stond op en gaf haar een schoon broekje, mooi wit en van een zachte warme stof gemaakt. Ze pakte het van haar aan en trok het aan. Vervolgens reikte zuster Agnes haar iets aan waar ze met de beste wil van de wereld niet van snapte wat het was. Een smal ding met lintjes eraan met daartussen twee halve ronde stukken stof en in het midden -smaller. Ze bekeek het gekke ding van alle kanten, waarbij op haar gezicht het volslagen onbegrip overduidelijk moest zijn en vroeg: "Wat dat?" Zuster Agnes was haar misprijzen kennelijk te boven gekomen, want ze corrigeerde weer glimlachend: "Wat is dat?" en lachte hardop. "Beha." zei ze en wees naar haar borsten. O, gut! dacht ze volkomen verrast. dat moet over mijn borsten! Ze begon ook te lachen en bekeek het ding nogmaals nauwkeuriger om uit te vinden hoe dat moest. Zuster Agnes nam het echter weer van haar af, ging achter haar staan en deed haar het vreemde ding om. Ze keek in de spiegel en schaterde. Ze greep haar cameraatje dat met het kettinkje aan een der stoelen hing, schakelde het zendertje in, deed het kettinkje met de camera om haar hals en ging voor de spiegel staan. Dit moesten Sal, Sanri en Krawi zien! Ze glimlachte breed in de spiegel en draaide zich weer om naar zuster Agnes, die haar een soort hemd aanreikte, zonder mouwen. Toen ze het achterste voren dreigde aan te trekken riep zuster Agnes uit: "Nee, andersom!" "Andersom" herhaalde Loni met moeite en deed het nu goed aan, tegelijk intens blij dat ze een nieuw woord had geleerd, gewoon door het verband waarin het gezegd werd. Ze bleef met opzet voor de spiegel staan, zodat Sal, Krawi en Sanri het allemaal goed konden zien. Daarna kreeg ze een dunne, witte rok van Zuster Agnes en daarvan begreep ze wel wat het was en trok hem aan. Er zat een elastisch bandje in, zodat hij goed bleef hangen. Vervolgens reikte zuster Agnes haar weer een bovenkledingstuk aan, mooi geel gekleurd, met puntige rode biezen die van de schouders omlaag wezen. Dit ding had wel mouwen, lange mouwen, net als haar slaap-kleed en een dikke ronde boord, die, toen ze het had aangetrokken op aanwijzing van zuster Agnes, lekker warm om haar hals sloot. Mijn hemel! dacht ze, wat een hoop kleren moet ik aan! en ze zorgde er voor dat ze steeds goed in de spiegel zichtbaar was. Er kwam nog meer tevoorschijn: een dikke, rode rok, die ze blijkbaar over de dunne witte moest aantrekken. Ze keek zelf in de spiegel en vond dat ze er schattig uitzag. Alleen vroeg ze zich verbaasd af waarom zuster Agnes haar heel andere kleren gaf dan zij zelf droeg. Ze bleek echter nog niet klaar te zijn, want zuster Agnes reikte haar een ragdun ding aan, met twee lange slierten, van boven aan elkaar als een krankzinnig broekje met hele lange pijpen en noemde het "pèntie". Ze bekeek het ding verbouwereerd en toen zuster Agnes zag dat ze geen notie had van hoe ze het moest aandoen zei ze: "Ga zitten." en wees op de tweede stoel. Zuster Agnes hurkte voor haar neer en tikte tegen haar benen. Ze begreep het, schopte haar schoenen uit en stak haar benen vooruit. Heel voorzichtig schoof zuster Agnes de dunne stof over haar onderbenen tot haar voeten in de uiteinden zaten en zei toen: "Ga staan!" en gaf met een handgebaar aan wat ze bedoelde. Ze ging staan en trok nu zelf het ding voorzichtig verder omhoog tot het bovenstuk om haar onderlijf sloot. Het was lekker warm, konstateerde ze. Meer kledingstukken had zuster Agnes gelukkig niet bij zich, zodat ze begreep dat ze nu klaar was. Ze lachte weer hartelijk, stapte weer in haar schoenen, gespte haar gordel om en ging nogmaals breed lachend voor de spiegel staan. "Kom, Loni." zei zuster Agnes en wees naar de deur. Ze pakte haar tas en slingerde hem over haar schouder. Ze was verwonderlijk snel gewend geraakt aan het hogere gewicht, constateerde ze tevreden. "Ik kom, Zuster Agnes." zei ze trots en verliet samen met de vrouw, die ze in gedachten al haar vriendin noemde, het vertrek. De dunne stof om haar benen kriebelde nogal vreemd tussen haar dijen, maar dat was een kwestie van wennen, dacht ze. Ze voelde zich, ondanks dat ze slecht geslapen had, weer uitgelaten blij en nieuwsgierig naar het nieuwe avontuur dat haar deze eerste dag op deaarde te wachten stond. Zuster Agnes pakte haar bij de arm en leidde haar de trappen af. Nu gingen ze beneden door een andere deur, een andere, lange, al weer brede en hoge gang in, met aan de ene kant grote ruiten met uitzicht op een binnenplaats, met hoge bomen en kleurrijke bloemen en aan de andere kant her en der een deur. Blijkbaar had zuster Agnes haast, want ze liep nogal snel, zodat ze weinig kans kreeg alles goed in zich op te nemen. Aan het eind van de gang bevond zich een grote dubbele deur, die beslist van hout moest zijn, opgesmukt met boogvormige versieringen. Zuster Agnes opende de ene helft ervan heel voorzichtig, alsof ze wilde voorkomen dat hij geluid maakte. Tot haar verbazing klonk er, vanuit de ruimte achter de deur een dreunend geluid van vrouwenstemmen, die volkomen gelijktijdig op nogal monotone en rythmische toon spraken. Zuster Agnes legde haar vinger op haar mond, ten teken dat ze moest zwijgen. Ze traden binnen in een vrij grote zaal, met een hoog, gewelfd plafond en ramen die van boven ook gewelfd waren en waarin met gekleurd glas schilderingen waren aangebracht. In de zaal stonden eenvoudige houten banken, in twee rijen, waarin zo'n twintig vrouwen geknield zaten, allemaal net zo gekleed als zuster Agnes. Ze herkende er geen van omdat ze ze op de rug zag. Zuster Agnes trok haar mee de laatste bank in en wees haar te gaan zitten, terwijl ze zelf neerknielde, een grappig klein boekje pakte dat onder de bovenrand van de rugleuning van de bank voor haar lag, het open sloeg om er even in te bladeren en zich vervolgens aansloot bij de dreunerige recitatie van de andere vrouwen. Ze keek verbaasd en nieuwsgierig de ruimte rond. Het was haar een volslagen raadsel wat er gaande was, maar uit de houding van zuster Agnes en de andere vrouwen, begreep ze wel dat ze moest zwijgen. Voor in de ruimte bevond zich een verhoogd gedeelte, waarop in het midden een smalle, lange en vrij hoge tafel stond, van een of andere wit blinkende stof. Er lag een wit smal kleed overheen en er stonden twee witte staven op, in glazen voeten, die van boven brandden elk met een klein flikkerend vlammetje. In de muur, achter de tafel, bevond zich een kleine, goudkleurige deur, en tegen een der zijwanden stond een laag tafeltje, met twee glinsterende kannetjes, die op het eerste gezicht van metaal leken te zijn gemaakt. Ze kwam ogen te kort om alle onbegrijpelijke attributen te bekijken en begrijpen deed ze er helemaal niets van. Ineens hielden de vrouwen op met hun opgedreunde formules en een moment later ging er een belletje en kwam, uit een deur achter het verhoogde gedeelte de man Pater Andreas te voorschijn, maar heel raar gekleed, in een lang, wit gewaad, met daarover een kleurrijk versierde, groene mantel, die aan weerszijden open was en een eveneens groene band om zijn hals. Hij had iets in zijn handen waarover een doekje hing dat ook groen was. Ze vroeg zich af of die kleur een speciale betekenis had. Hij liep tot achter de tafel, zette het vreemde voorwerp erop en knielde op één knie, stond weer op en bracht zijn rechterhand aan zijn voorhoofd, daarna aan zijn borst, vervolgens aan zijn linker schouder en tenslotte aan zijn rechter schouder, daarbij een of andere formule uitsprekend. Ze zag tot haar grenzeloze verbazing dat ook zuster Agnes, naast haar, hetzelfde gebaar maakte en vroeg zich in gemoede af wat het kon betekenen. Pater Andreas vervolgde direkt na het vreemde gebaar met het uitspreken van korte zinnen waarop alle vrouwen, volkomen gelijktijdig antwoordden, weer op een soort dreunend, rythmische toon, alsof het om vaste formules ging. Dat was blijkbaar ook zo, want ze hielden allemaal, net als zuster Agnes naast haar, een klein boekje in hun handen, waaruit ze de antwoorden oplazen. Haar blik viel op een bizar voorwerp dat boven het verhoogde gedeelte voor in de zaal hing. Het verbaasde haar dat ze het nu pas zag, maar er gebeurde zoveel onbegrijpelijks, dat haar perceptievermogen haar in de steek scheen te laten. Het ding bestond uit een vertikale balk, met bovenaan een horizontale balk en daarop het gestileerde beeld van een bijna naakte man. Wat was dit voor iets krankzinnigs! Ineens besefte ze dat het gebaar dat Pater Andreas had gemaakt en zuster Agnes naast haar, een afbeelding daarvan was. Het teken van dat kruis! Waar was ze nu in vredesnaam in beland? Een soort ritueel! Een bizar ritueel! Ze bekeek het gestileerde beeld van de man aan die kruisbalk nauwkeuriger en zag dat zijn handen en voeten doorboord waren met grove pennen. Op zijn hoofd zat een krans van puntige takken, en er waren bloedstrepen op zijn gezicht, handen en voeten! Ze huiverde, vol afgrijzen. Ze keek de zaal verder rond en ontdekte aan de wanden schilderingen, waarop steeds dezelfde man voor kwam en..... nee! Dat was toch absoluut onmogelijk! Deze goede mensen konden toch niet zoiets barbaars vereren! De man werd op een der schilderingen afgeranseld! Op een ander werd hem een krans met scherpe punten op zijn hoofd geslagen! Het was te afgrijselijk om aan te zien! Op een volgende schildering droeg de man een kruisbalk op zijn rug, terwijl het bloed langs zijn wangen drupte! Dit kon toch niet waar zijn! Dit was te wreed om waar te zijn! Mensen, goede mensen, konden zoiets onmenselijks toch niet vereren! haar oog viel op een schildering waarop een vrouw het gezicht van de gemartelde man afveegde met een doek, waarin een afdruk van het gezicht achterbleef. Het tafereel was zo expressief geschilderd, dat het als het ware voor haar ging leven. De mensen waren allemaal heel vreemd gekleed. Het moest in een andere streek of andere tijd gebeurd zijn. Ze huiverde, waarbij ze onwillekeurig met haar schouders schokte, toen ze op een volgende schildering zag hoe de man met grote scherpe pennen door zijn handen en voeten op de balk werd vastgeslagen. Er kwam een gevoel van misselijkheid in haar maag op. De afschuw dreigde haar te machtig te worden. Ze haalde diep adem en beet op haar tanden en zag op het volgende schilderij hoe de man aan de kruisbalk hing, met mensen die er onder stonden toe te kijken. Dit kan niet waar zijn! fluisterde ze in zichzelf. Dit is te weerzinwekkend om waar te zijn! Het volgende schilderij toonde hoe de man dood van het kruis afgehaald werd en het daaropvolgende hoe zijn lijf in een grot werd gelegd. Ze rilde. Het was of heel haar wereld van schoonheid van nog slechts weinige minuten geleden instortte. Ze richtte verdwaasd haar blik op het laatste schilderij... Onmogelijk! fluisterde ze. De man stond, in een lichtende krans vóór zijn graf! Op dat moment voelde ze dat de ogen van zuster Agnes naast haar op haar gericht waren en toen ze de vrouw met welhaast verwilderde ogen ook aankeek, wees ze naar de twee laatste schilderingen en schudde heftig haar hoofd. Haar gelaatsuitdrukking moest er een zijn van totale verbijstering, afschuw, verwarring en ongeloof, want zuster Agnes kwam ineens naast haar zitten, sloeg haar arm om haar been, trok haar dicht tegen zich aan en fluisterde in haar oor: "Ja, Loni, ja." en hield haar even heel stevig tegen zich aangedrukt om zonder woorden duidelijk aan haar over te brengen dat, hoezeer het haar ook schokte met afgrijzen en ongeloof, het wel waar was. Ze wees op het beeld van de man aan de kruisbalk en fluisterde heel zacht in haar oor: "Jezus, ... Jezus Christus." en toen Loni haar recht in haar gezicht keek zag ze een glans van grote vreugde en geluk in haar ogen. Zuster Agnes liet haar weer los want de man, Pater Andreas, zei iets, waarop alle vrouwen plotseling gingen staan. Hoewel ze geen notie had van wat er gebeurde, besloot ze zich bij zuster Agnes aan te sluiten en ging ook staan en de man las iets voor uit een dik, prachtig versierd boek, waarvan ze geen woord kon verstaan. Toen hij klaar was hief hij het boek op en zei weer iets, waarop alle vrouwen tezamen een kort antwoord gaven en vervolgens gingen zitten. Ze bedacht ineens dat de vrouwen misschien allemaal hetzelfde gekleed waren, omdat ze tot een speciale groep behoorden. Hun kleding was waarschijnlijk hun uniform, en omdat zij niet bij die groep hoorde, had zij andere kleding gekregen. Op een of andere manier vereerde de groep het afschuwelijke beeld van de man aan de kruisbalk. Zij geloofden blijkbaar dat de gemartelde man, die zo wreed was gestorven, weer tot leven was gekomen. Hoe was het in vredesnaam mogelijk dat redelijk intelligente mensen werkelijk geloofden dat een dode weer levend kon worden? Zoiets was toch volslagen onzinnig en irrationeel! Je kon toch van intelligente mensen niet verwachten dat ze zulke onzin werkelijk geloofden! Hoewel ze zelf in haar jonge leven nog nooit rechtstreeks met de dood was geconfronteerd, wist ieder weldenkend mens toch dat de dood finaal was! Onmiddellijk na de dood begon het lichaam te ontbinden en kon met geen enkele mogelijkheid weer tot leven komen. En deze mensen geloofden dat dat wel kon....? Ze schudde vertwijfeld haar hoofd. Maar ... als het nou eens wèl waar was! Als 'n mens nu eens door lijden tot nieuw leven kon komen....! Was zij zelf niet door lijden tot nieuw leven gekomen...? Niet alleen zij, maar al haar reisgenoten met haar? Mila had het haar wel honderd keer gezegd: 'jij, Kleintje, jij hebt ons bevrijd door jouw lijden.' Maar dat was geen nieuw leven na de dood! Waren deze mensen misschien bevrijd door het afgrijselijke lijden van die man Jezus Christus... en geloofden ze daarom dat hijzelf ook uit de dood was herrezen? Ze kon een ietwat smalend lachje niet onderdrukken. Zoiets was toch te absurd om aan te nemen! Was ze dan misschien in een half intelligente, half primitieve wereld beland? Na een korte toespraak van de man, Pater Andreas, waarvan ze uiteraard niets verstond, knielden De vrouwen weer neer. Ze vroeg zich verwonderd af wat dat knielen kon betekenen. Mon Urla had haar als kind vaak gedwongen om te knielen, en het doel daarvan was geweest haar te vernederen. Wilden deze mensen dan zichzelf vernederen? Voor wie? Waarom? Voor die gemartelde mand? Ze keek naar het gezicht van zuster Agnes en zag dat het beslist geen vernedering uitdrukte; integendeel! Er straalde geluk, vreugde, eerbied van af. Eerbied? Dat moest het zijn! Ze knielden uit eerbied en toen ze zich dat realiseerde, kon ze de opkomende impuls niet weerstaan om zich bij hen aan te sluiten. Ze knielde ook neer. Als het werkelijk waar was, dat deze mensen waren bevrijd door het barbaarse lijden van die man, dan wilde zij ook door Hem bevrijd worden en zijn lijden vereren, net als zuster Agnes en alle anderen die aanwezig waren. Het geheimzinnige ritueel verliep snel verder en kwam aan een moment (nadat alle vrouwen tezamen een stuk tekst hadden opgezegd, waarin enkele malen het woordje sanctus voorkwam) waarop er een klaterend mooi belletje ging en het doodstil werd in de zaal. Het was alsof iedereen zijn adem inhield, terwijl de man een wit schijfje in zijn handen brak en zacht maar duidelijk heel langzaam zei: 'hoc est enim corpus meum'. Het was haar een volmaakt raadsel wat het kon betekenen, maar de intense stilte liet er geen enkele twijfel aan bestaan dat de vrouwen ervan overtuigd waren dat er iets heel mysterieus plaats had. De man, Pater Andreas knielde neer, stond weer op en hief het witte schijfje omhoog, alsof hij iedereen in de gelegenheid wilde stellen het mysterieuze ding goed te bekijken. Vervolgens legde hij het vol eerbied terug op een zo te zien gouden schaaltje, knielde weer, stond weer op, nam een gouden drinkbeker of zo in zijn handen en zei langzaam en duidelijk: 'Hic est enim calix sanguinis meun...'. Andermaal knielde hij en hief vervolgens de glinsterende drinkbeker omhoog zodat iedereen hem goed kon zien. Nadat hij voor de zoveelste maal geknield had, was de doodse stilte, die zo plotseling was ingetreden, even abrupt ten einde, en begon iedereen weer hoorbaar te ademen en te kuchen. Ze had geen enkele mogelijkheid om ook maar in de verste verte te begrijpen wat het inhield, maar de houding, de eerbied, de plechtige bewegingen van de man, en de reactie daarop van alle vrouwen, kon slechts op één ding wijzen: een onwrikbaar geloof in iets wat niet natuurlijk was,... iets bovennatuurlijks... iets wat buiten de natuur van de wereld lag... Het duizelde haar. Ze zat met half open mond verbijsterd toe te kijken, totaal in verwarring over de vraag of ze dit serieus moest nemen of niet. Het kon immers even goed iets volstrekt primitiefs zijn, iets atavistisch.... Overtuigingen die niet stoelden op de realiteit van de wereld, maar op,... wie weet wat voor achterlijke denkbeelden en waanvoorstellingen! Maar het waren toch intelligente mensen! Zuster Agnes, althans, en de man, Pater Andreas, waren beslist geen domme, onwetende personen! Wat kon het dan zijn, dat zij vereerden in een mysterieuze, plechtige ceremonie? Ze voelde zich wanhopig, omdat ze nog geen enkele mogelijkheid had om uitleg te krijgen. Waarom had zuster Agnes haar meegenomen naar dit bizarre ritueel, terwijl ze toch moest begrijpen dat het voor haar volstrekt onbegrijpelijk bleef? Na weer enkele gezamenlijk uitgesproken formules, stonden alle vrouwen op en verlieten hun banken om naar voren te gaan. Ook zuster Agnes stond op maar fluisterde in haar oor: "Wacht." Ze begreep dat ze niet mee mocht. Ze ging zitten en keek nogal verdwaasd toe hoe alle vrouwen aan een speciale knielbank voor het verhoogde voorgedeelte neerknielden, waarop de man Pater Andreas hen allemaal een wit schijfje op hun tong legde. Ze liepen vervolgens met neergeslagen ogen en gevouwen handen terug naar hun plaatsen. Ook zuster Agnes kwam terug en knielde weer naast haar neer en bedekte haar ogen met haar handen. Het was allemaal zo onwezenlijk, zo mysterieus, dat ze besloot het van zich af te zetten, tot ze de taal zodanig zou beheersen, dat ze uitleg kon krijgen. Ze had zin om Sal, Krawi en Sanri op te roepen om te vragen wat zij ervan vonden, maar ze kon deze plechtige stilte niet verbreken. Ze besloot nogmaals alle schilderingen één voor één rustig te bekijken. Het moest een gebeurtenis zijn uit een ver verleden, want alle taferelen leken nergens op iets wat ze gezien had op de beeldopnames van de jongens. De man, Jezus Christus, moest het slachtoffer zijn geweest van een volksrazernij of zo, hoewel er ook mensen op de taferelen voorkwamen die blijkbaar om hem huilden, zoals de vrouw met de doek die zijn gezicht afveegde. Eindelijk was de plechtigheid voorbij en alle vrouwen verlieten in stilte de zaal. Zuster Agnes hield haar bij de arm vast, om alle anderen voor te laten gaan. Ze herkende zuster Magda, zuster Clara en Moeder Overste, die alle drie naar haar lachten. Toen alle vrouwen de zaal hadden verlaten fluisterde zuster Agnes in haar oor: "Kom." en geleidde haar mee de vreemde zaal uit waar het nog raadselachtiger ritueel had plaatsgevonden en waar blijkbaar ook zonder dat ritueel stilte moest heersen. Alleen Moeder Overste stond in de gang op hen te wachten. De vrouw stak haar hand uit en zei: "Goeie morgen, Loni Niwu." Nog steeds overdonderd door het ritueel nam ze haar hand aan en antwoordde zo goed ze kon: "Goeie morgen, Moeder Overste." Ze begreep nu dat goeie morgen een speciale groet moest zijn, al wist ze nog niet wat de afzonderlijke woorden betekenden. "Hebt U goed geslapen?" vroeg Moeder Overste en toen ze daarop niet begrijpend zuster Agnes aankeek antwoordde die in voor haar nog volmaakt onverstaanbare taal met een uitgebreid relaas, vermoedelijk over wat er die ochtend allemaal was gebeurd. Intussen keek ze zelf door een grote ruit in de wand van de gang naar buiten. Er was daar een open ruimte, tussen twee vleugels van het gebouw, met bomen en schitterende bloemen en daarboven de helder blauwe hemel, met hier en daar verspreid een wolkenflardje. Het beeld trok haar aan als een onweerstaanbare magnetische kracht. De wijde wereld! dacht ze, De verlossing van de opgeslotenheid! Ze wilde het liefst meteen naar buiten, om daar in de vrijheid van de natuur alle onbegrijpelijke schoonheid in haar hele wezen op te zuigen, maar ze wachtte geduldig tot zuster Agnes klaar was met haar onverstaanbare verhaal. Tenslotte stak Moeder Overste haar hand weer naar haar uit, die ze vriendelijk pakte en drukte en de vrouw die duidelijk de leiding had in deze gemeenschap zei: "Zuster Agnes jouw lerares." Dat laatste woord begreep ze niet, maar ze lachte vriendelijk tegen de vrouw die daarop door een zijdeur verdween. Ze pakte zuster Agnes bij de arm en wees naar buiten. "Naar buiten?" vroeg de vrouw, lachend en herhaalde, naar buiten wijzend: "buiten" en vervolgens de gang in wijzend: "binnen" "ja," zei Loni gretig. "boituun." Zuster Agnes lachte en herhaalde, met haar mond zo duidelijk mogelijk de klanken vormend: "bui-ten". Ze zei het weer na, maar het lukte haar niet helemaal. Zuster Agnes opende een deur en pakte haar bij de arm en stapte met haar naar buiten. Een wervelende zachte luchtstroming woei om haar gezicht en door haar haren terwijl haar neus geprikkeld werd door zoveel onbekende geuren tegelijk, dat ze nooit had kunnen dromen dat ze zelfs maar bestonden. Vlak voor hen was een bed van schitterende bloemen, in de meest fantastische kleuren die ze zich ooit had kunnen indenken. Ze liep ernaar toe en hurkte neer. Het waren deze bloemen die de heerlijke geuren verspreidden. Met haar vingers streelde ze zacht over de blaadjes van enkele ervan, terwijl ze zuster Agnes hoorde zeggen: "Mooi?" "Ja," zei ze ecstatisch. "mooi, .... mooi,.... mooi!" "Kom." zei zuster Agnes. "eerst eten." Ze liepen tussen de weelderige bloembedden door waar ze haar ogen maar niet van af kon houden, naar een andere vleugel van het gebouw, toen er onverwacht een niet al te groot, licht bruin, viervoetig dier met kwispelende staart en rechtop staande oren op hen af kwam rennen en pardoes met zijn voorpoten tegen haar aansprong. Ze schrok hevig, maar zuster Agnes stelde haar gerust met een hartelijke lach en zei: "Hond." en streek het dier over zijn kop. Het was een heel mooi beest, dat haar nu besnuffelde met open bek. Het had een bandje om zijn nek. Hoewel zijn harige vacht lichtbruin was, waren de punt van zijn staart en de onderkant van zijn pootjes wit. Nadat zuster Agnes het dier gestreeld had durfde zij het ook. Het voelde warm en zacht aan, een prachtig brokje leven, waarvan ze zich nooit had kunnen dromen dat het bestond. "Af, Pukkie!" riep Zuster Agnes en het diertje ging weer met zijn vier poten op de grond staan, maar liep verder met hen mee alsmaar kwispelend met zijn staart. "Hij heet Pukkie." zei zuster Agnes. "Jij heet Loni. Ik heet zuster Agnes. Hij heet Pukkie." "Pikkie!" zei ze verrukt, en het dier keek , met zijn glanzende ogen naar haar op en snuffelde aan haar hand. Wat een ongelooflijk mooie wereld! Wat een overdaad aan schoonheid! Wat moesten deze mensen immens gelukkig zijn! En de onbegrijpelijke ceremonie die ze meegemaakt had in de zaal met pater Andreas en alle andere vrouwen, dat alles moest ook iets te maken hebben met geluk! Geluk geboren uit lijden! Zuster Agnes opende een deur in de andere vleugel van het gebouw en zei weer: "Eerst eten. en maakte met haar mond de bewegingen van eten. "Ja, eten." antwoordde Loni om duidelijk te maken dat ze het begrepen had. Ze moest zo snel mogelijk de taal leren! Ze zou alles op alles zetten om in record-tijd de vreemde taal onder de knie te krijgen. Zuster Agnes leidde haar weer het ruime vertrek in waar ze de avond tevoren had gezeten. Zuster Magda was daar bezig met van alles op tafel te zetten. "Goeie morgen." zei zuster Magda opgewekt. "Goeie morgen, zuster Magda." probeerde Loni te antwoorden zonder te weten wat ze eigenlijk zei. Nadat zuster Magda het vertrek had verlaten, zei zuster Agnes: "Ga zitten." Ze herinnerde zich dat Moeder Overste dat de avond tevoren ook had gezegd en dat zuster Agnes al een paar keer het woordje "ga" ergens aan had toegevoegd, al begreep ze er de funktie nog niet van. Zuster Agnes schonk uit een grote blinkende kan een donker bruine vloeistof in een witte kop, die blijkbaar gemaakt was van een soort steen, konstateerde ze. "Wat is dat?" vroeg ze nieuwsgierig en voelde dat het heet was. "Koffie." zei zuster Agnes en maakte een ander bakje open met wit, wat grof poeder erin en zei: Suiker." Ze hoorde in haar achterhoofd de stem van Mila die zei: Alles eerst kontroleren! maar ze besloot er geen aandacht aan te besteden, want wat voor deze mensen goed was, zou voor haar geen vergif zijn, hoewel ze zich realiseerde dat het allemaal vreemd voor haar was. Zuster Agnes schepte met een lepeltje een beetje van het witte poeder uit het bakje en nam wat tussen haar vingers en deed het in haar mond. "Lekker." zei ze. Loni lachte en deed hetzelfde. Het was zoet. een zoetstof. "Ja, lekker." zei ze. zuster Agnes zei daarop: "Zoet. Lekker zoet." Ze begreep het onmiddellijk. Zuster Agnes deed een schepje van de 'suiker' in haar eigen kopje koffie. Daarna pakte ze een klein kannetje en liet haar een witte vloeistof zien. "Melk." zei ze en deed er ook een scheutje van in haar eigen koffie. Loni besloot gewoon alles te doen wat zuster Agnes haar voordeed en deed een schepje soikuur in haar koffie en goot er ook een scheutje melk in en net als zuster Agnes roerde ze het om. Toen zei zuster Agnes ineens: "Eerst bidden." en tot haar verbazing maakte ze direkt daarop, zonder haar de kans te geven te vragen wat het woord "bidden" betekende, weer dat teken van het kruis op zichzelf. Ze sloot haar ogen en zei een reeks woorden die ze niet verstond en tenslotte maakte ze ten tweede male het teken van het kruis. Dat kruis, of liever die gemartelde man aan dat kruis, stond kennelijk centraal in het leven van deze mensen. Ze moest zo snel mogelijk te weten zien te komen wat het allemaal inhield. Ze kreeg "brood" van zuster Agnes, en "boter" om erop te smeren en "kaas" en ze dronk van de hete, bruine drank die een eigenaardige smaak had, maar niet onaangenaam. Ze konstateerde dat ze inderdaad trek had, en at maar liefst vier "sneetjes brood" het eerste met kaas het tweede met worst. Ze kon met geen mogelijkheid vaststellen wat het was. op het derde deed ze, net als zuster Agnes, "sjèm" en het vierde werd belegd met "hagelslag", een woord dat ze drie keer moest herhalen voor ze het goed had. Ze dronk maar liefst drie kopjes koffie, het tweede en derde zonder soiker en het derde ook zonder melk. Het tweede, - met melk en zonder soiker - dat vond ze het lekkerst. Na de maaltijd maakte zuster Agnes andermaal het teken van het kruis en zei weer iets op met gesloten ogen. Intussen voelde Loni echter, hoe haar ingewanden begonnen te werken en angstig te moede dat ze toch te onbesuisd was geweest, zei ze: "Twalet." Zuster Agnes stond vlug op en bracht haar naar de gang en wees haar een deur. Ze rende er naar toe en was maar net op tijd, vooral vanwege de onwennigheid van alle kledingstukken die ze droeg. 'of, of...' dacht ze verschrikt, 'Krawi zal wel boos zijn!' en toen ze er min of meer zeker van was dat ze klaar was, terwijl haar buik zeer deed, drukte ze haar zendertje over op zenden èn ontvangen en zei: "Krawi, hoor je mij?" "Reken maar, domoor!" riep Krawi kwasi boos terug. "Dat ging helemaal fout, hè?" "Ja." antwoordde ze een beetje benepen. "Niet tegen Mila zeggen, hoor." Krawi lachte en antwoordde weer op boze toon: "Wat wil je! Eigenwijs! Je hebt van alles naar binnen geslagen dat volkomen onbekend voor je is! In je tas moet een buisje zitten met tabletjes. Er staat op 'maag- en darmstoornis'. Neem er direkt een van. Ik hou je in de gaten. Als het niet goed gaat kom ik je ophalen! " "Nee, nee." zei Loni beslist. "Het zal best goed gaan. Ik moet even wennen." "Ja, ja." zei Krawi nog steeds op dezelfde boze toon. "Wennen door overmoedig te zijn is een slechte manier." "Ja, hoor, doktertje." zei Loni en lachte weer. "Ik zal beter oppassen. Hoe is 'to met Sal en Sanri?" "Die zijn naar buiten, om net als jij te genieten van de vrije natuur. Straks ga ik ook. Maar wat was dat voor een gek gedoe in die zaal?" "Ik weet het ook niet." antwoordde ze. "Een ritueel ter ere van een gemartelde man uit het verleden of zo. Daar kom ik wel achter als ik de taal wat beter ken." "Inderdaad." bevestigde Krawi. "Ga maar gauw terug en neem een pilletje in." "Ja, hoor, Krawi. Denk erom, niet aan Mila zeggen, hoor!" Krawi lachte weer op hartelijke toon. "Nee, hoor." zei ze. "Je hebt geluk dat we op dit moment niet naar demaan kunnen uitzenden, Anders zou ze in staat zijn direkt hierheen te komen, om je op je donder te geven, domoor. Daag!" Ze schakelde het ontvangertje weer uit en ging terug naar het vertrek, waar zuster Agnes met een bezorgd gezicht zat te wachten. Ze streek demonstratief over haar buik en zocht het buisje met tabletjes in haar tas. "Eten?" vroeg zuster Agnes met eveneens een bezorgde klank in haar stem. Loni knikte en nam een van de pilletjes in, waarop het nare gevoel langzaam wegzakte, al bleven haar ingewanden nog narommelen. Ze ging zitten en konstateerde nu pas, dat de tafel al afgeruimd was. Zuster Agnes zat met een schrijfstift en een blok witte vellen voor zich. Loni glimlachte breed tegen haar en legde haar computertje voor zich op tafel en spreidde het scherm erop uit, want het was kennelijk de bedoeling van zuster Agnes om onverwijld met de taallessen te beginnen. Zuster Agnes keek nog een tikkeltje bezorgd naar haar, en die bezorgdheid, van een ander mens, van een vreemde wereld had een heilzamere uitwerking op haar dan alle medicijnen. Tegen de middag kende ze zowel het gedrukte als het handgeschreven schrift en had het in haar computer nagetekend en alle woorden die ze al geleerd had ermee opgeschreven met de uitspraak van zuster Agnes erbij opgenomen, plus de vertaling in haar eigen taal. Het was 'n klankschrift, constateerde ze, maar het was niet helemaal logisch. Zo waren er voor de meeste tekens twee vormen, waarvan haar het doel ontging. Ze vroeg zich eveneens af waarom het maar liefst drie tekens had voor dezelfde klank, namelijk: c, k en q, terwijl de letter c ook als s kon klinken voor een "e" en "i", en weer anders in de combinatie ch, maar als daar al een reden voor was, zou ze die later moeten leren kennen. Ze was buitengewoon trots toen ze haar eigen naam "Loni Niwu" had opgeschreven als "Lonie Niewoe", hoewel het haar een raadsel was, waarom het teken "i" gevolgd moest worden door een "e", die niet werd uitgesproken, terwijl het schrift geen apart teken had voor de klank "oe". Zuster Agnes was een fantastische lerares, die een uitstekend inzicht had in de didactiek van het aanleren van alle nieuwe woorden en verbuigingen. Ze scheen moeiteloos de meest begrijpelijke manier te vinden om nieuwe woorden en zinnetjes aan te bieden. Ze gingen er allebei volkomen in op. Zuster Agnes zelf leek er van te genieten, hoe goed het allemaal verliep. Ze had al enkele honderden woorden en zelfs verbuigingen in haar lijstje op haar computertje staan, toen er geheel onverwacht op de deur werd geklopt. Zuster Agnes schrok er even zeer van op als zij. "Binnen!" riep zuster Agnes. Het was pater Andreas die binnen kwam en zei: "Goeie middag!" 'Hé!' dacht Loni. 'Het tweede woord is veranderd!' Wat "goed en goeie betekende wist ze inmiddels. Zuster Agnes begreep haar verwarring en wees op haar horloge. Het was net twaalf uur geweest. "middag." zei ze lachend. Toen begreep ze het en zei: "Goeie middag, pater Andreas." De man lachte en ging aan de zijkant van de tafel zitten. Hij was nu weer gekleed in het lange bruine gewaad. Hij haalde een klein tasje te voorschijn en leegde het op de tafel. Allemaal kleine, kleurige velletjes, met cijfers en andere voorstellingen erop. Ze zag dat zuster Agnes met grote verbaasde ogen naar de velletjes staarde. "Wat is dat?" vroeg ze nieuwsgierig. "Geld." zei Pater Andreas. "Voor je diamant." Ze begreep de laatste woorden al moeiteloos, maar had geen idee wat "geld" was. Hij schoof de velletjes naar haar toe en ze bekeek ze nauwkeurig. Er waren er negen met het getal 1000 erop en tien met het getal 100 en allemaal bevatten ze in grote letters het woord "GULDEN". Pater Andreas begon rap te praten tegen zuster Agnes, zodat ze er niets van begreep. Vervolgens pakte hij de velletjes weer bij elkaar, stak ze terug in het kleine tasje en reikte het haar aan. "Voor mij?" vroeg ze verbaasd. "Ja, voor jou." zei pater Andreas, met een brede lach op zijn gezicht. "Voor je diamant." en strekte zijn hand naar haar uit, stond op en verliet het vertrek na haar hand stevig gedrukt te hebben. Zuster Agnes zei: "Vanmiddag gaan wij kleren voor jou kopen." Ze verstond alles behalve het woordje "vanmiddag" en "kopen", maar 'vanmiddag' had met 'middag' te maken dus dat was even van minder belang. "Wat is 'kopen' en wat is 'geld'?" vroeg ze. Zuster Agnes pakte het tasje met de velletjes en maakte het open. Ze trok er één velletje uit waarop het getal '100' stond. Ze wees naar de tafel en zei: "De tafel is van mij. Jij koopt de tafel. Voor honderd gulden." en ze liet haar het velletje zien. Ze vervolgde: "Jij geeft mij honderd gulden. De tafel is van jou." "Oo!" riep Loni verrast uit. Het was een ruilmiddel, begreep ze. Pater Andreas gaf haar geld in ruil voor de diamant. De diamant was van haar geweest, maar nu was het geld van haar en de diamant van Pater Andreas. Althans, dat dacht ze. Ze lachte. Ze zouden met het geld nieuwe kleren voor haar gaan kopen. Die kleren zouden van haar zijn, in ruil voor geld. Zuster Agnes gaf haar het geld terug en op haar tas wijzend zei ze: "Goed in je tas doen." Ze begon steeds sterker te beseffen dat ze letterlijk niets wist van hoe deze wereld reilde en zeilde. Niet alleen de taal was volmaakt vreemd, maar ook alle voorwerpen, de natuur, de dieren, de organisatie van de gemeenschap, het vreemde ritueel! Haar hoofd liep weer om van alle nieuwe dingen die ze in een paar uur tijds had opgenomen en ze was dan ook dolblij dat zuster Agnes zei: "Nu eerst eten." Ze stond op om het vertrek te verlaten. "Wacht even." zei de vrouw, die ze inmiddels voor zichzelf haar aardse vriendin noemde. Ze voelde zich echt moe, na een hele ochtend zonder onderbreking intensief bezig te zijn geweest, maar toch kon ze zich er niet van weerhouden toen zuster Agnes het vertrek had verlaten om van de gelegenheid gebruik te maken een aantal nieuw geleerde woorden van de juiste vertaling te voorzien op haar computertje. Voorlopig registreerde ze alleen de uitspraak van de woorden van zuster Agnes en zei er de vertaling direkt na, maar zo snel ze zou kunnen, moest ze er de juiste spelling bijvoegen, vond ze. Ze zorgde ervoor dat ze in de pendel haar werk direkt konden registreren. Een paar minuten later kwam zuster Agnes terug, terwijl zij nog volop bezig was. Ze keek even nieuwsgierig toe wat ze deed en legde toen haar hand op haar schouder en zei vriendelijk: "Kom, Loni, We gaan buiten eten." Haar hart sprong op. Ze begreep de zin al helemaal, omdat zuster Agnes de woorden opzettelijk langzaam en goed gearticuleerd uitsprak. Bovendien kende ze de vervoeging al van diverse werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Maar het was niet alleen de mededeling op zich, die haar doorzinderde van blijdschap, maar vooral het besef, dat zuster Agnes volledig aanvoelde waarmee ze haar gelukkig kon maken. Deze vrouw was zo goed, zo vol goedheid, zo vol verlangen om haar blij en gelukkig te maken, dat ze er nu al absoluut zeker van was in haar een vriendin voor het leven te hebben gevonden, al kenden ze elkaar nog maar nauwelijks. Ze borg haar computertje op in haar gordel en met een stralende lach op haar gezicht stak ze haar arm door de arm van zuster Agnes en verliet samen met haar het vertrek, naar de buitendeur in de gang. Nauwelijks buiten gekomen, raakte ze onmiddellijk weer in vervoering bij de aanblik van de prachtige bloemen en tegelijk door de nu warme luchtstromingen van de middag, die langs haar warrelden en haar hele lichaam schenen te strelen. Ze keek omhoog naar de blauwe hemel waar "de zon" - ze wist nu ook dat het twee woorden waren in plaats van één, zoals ze aanvankelijk had gedacht - hoog in het zuiden stond en zag een groepje vogels voorbijvliegen op zacht wiekende vlegels. Andermaal schrok ze even, toen onverwacht de voorpoten van Pukkie weer tegen haar aansprongen, maar direkt daarop aaide ze het beestje over zijn kop en vol tederheid zei ze: "Pukkie!" Ze had zin het warm trillende dier in haar armen te nemen. Maar zuster Agnes zei lachend: "Af, pukkie." en het beestje gehoorzaamde meteen maar bleef kwispelend met zijn staart naast haar lopen. Waarom koos het beestje nu juist haar uit om zo uitbundig te begroeten en niet zuster Agnes, vroeg ze zich verbaasd af. Zou het beseffen dat zij zo vol verrukte bewondering was voor alles om zich been, ook voor hem? Het dier leefde ongetwijfeld bewust, maar hoe bewust? Wat een wereld! Wat een mateloos overstelpende wereld van leven! Ze liepen langs de tweede vleugel van het gebouw en ze had de sterke indruk dat ze de richting in gingen waar ze de avond tevoren geland was. Zuster Agnes leidde haar een breed pad op, bezaaid met kleine ronde steentjes tussen prachtige hoge bomen en bleef met haar staan bij een grote kooi, waar verschillende veelkleurige vogeltjes in zaten te kwetteren. Een voor haar onbekende vrouw was bezig de diertjes te eten te geven. Ze was net zo gekleed als Zuster Agnes, en zuster Agnes stelde haar aan haar voor als: "Zuster Gerarda." Alweer een zuster! Dan kon het geen naam zijn! Een titel, misschien? Ze praatte wat met zuster Gerarda en ineens maakte de vrouw de kooi open, stak haar hand erin en riep iets. Een van de bont gekleurde vogeltjes tjiepte en sprong zo op haar uitgestoken vinger. Loni voelde een schok van immense verrukking en verlangen door zich been gaan. Dit was ongelooflijk! Zo prachtig! Zo grandioos! Zuster Gerarda kwam met het vogeltje op haar vinger uit de kooi en hield het voor haar. Bevend van geluk stak ze haar linker wijsvinger uit en het beestje sprong erop en tjiepte tegen haar terwijl het met zijn kraaloogjes naar haar keek. Ze kon zich niet meer bedwingen. Haar ogen sprongen vol tranen van zinderend geluk. Wat een wereld! Wat een onvoorstelbaar schitterende wereld. Ze voelde de klauwtjes van het diertje om haar vinger knellen terwijl het kleine lichaampje trilde van leven. Wat ontzaglijk mooi! Wie was de universele kunstenaar die dit had bedacht? Ze zou het diertje voor eeuwig vast willen houden. Zuster Agnes pakte haar andere hand en legde er wat zaadjes in en wees naar het vogeltje. Ze hield haar hand voor het diertje en het zei "tjiep!" en begon de zaadjes uit haar hand te pikken. Ze begon te trillen op haar benen, van pure ecstatische ontroering. Weer kreeg ze het gevoel dat haar voeten de bodem loslieten, dat ze zweefde! Toen de zaadjes op waren zei het beestje weer "Tjiep! tjiep!" alsof het haar bedankte. Zuster Gerarda stak haar vinger weer vóór het diertje en met andermaal een "Tjiep! Tjiep!" sprong het beestje er weer op en de vrouw zette het terug in de kooi, waar het met klapperende vleugeltjes op vloog en naast een soortgelijk vogeltje op een tak ging zitten en weer tegen hen riep "Tjiep! Tjiep!" Zuster Agnes kneep haar zacht in haar arm en zei: "Kom, Loni." Ze had duidelijk begrepen hoe haar hele wezen bevangen was van verrukking. Een eindje verder werd het pad gekruist door een ander maar ze zag het niet eens. Ze liet zich gewoon door zuster Agnes mee leiden naar waar die wilde, terwijl zij haar ogen uitkeek naar alle vreemde planten en bomen, waarvan er sommige vruchten droegen en andere bloemen, schitterende bloemen, waartussen hele kleine diertjes been en weer vlogen. Ze gingen rechtsaf, zonder dat ze het echt besefte, om op een stenen pleintje uit te komen vlak bij de muur die de omheining van het terrein vormde en daar was zuster Magda bezig een tafel te dekken voor hen. "Goeie middag!" riep zuster Magda vrolijk uit. "Goeie middag, zuster Magda!" zei ze door de groet wat bijkomend van de overstelpende ervaringen. Pukkie liep nog steeds naast haar en toen ze plaats nam op de stoel die zuster Agnes haar aanwees, ging het dier naast haar, aan haar voeten liggen. Ineens viel haar oog op een lage soort boom, vol prachtige rosewitte bloemetjes en ze sprong weer op uit haar stoel om ernaar toe te lopen om ze van heel dichtbij te bekijken, te voelen en te ruiken. Vooral dat laatste, want de geur was zalig welriekend. "Seringen." zei zuster Agnes en daarna: "Kom, Loni, wij gaan eten." Ze ging blij lachend en trots omdat ze de hele zin goed had verstaan, weer in haar stoel zitten en Pukkie vleide zich opnieuw aan haar voeten neer en likte aan haar tenen. Het was een wonderbaarlijke ervaring hier! Je hoorde de luchtstromingen door de takken van de bomen ruisen en de bladeren die ritselden, bewogen door de wind. Vlak bij hen, op een tak van een boom, zat een grijze vogel met blauwe spitse bek, die vrolijk kwetterde, alsof hij speciaal een liedje voor haar floot. Als Trewi dit mee zou maken, zou ze in totale vervoering raken! "Smakelijk eten!" zei zuster Magda opgewekt en liep weg. "Dank je wel." zei zuster Agnes en Loni herhaalde het: "Dank je wel." al hoorde ze het voor het eerst. Ze begreep echter instinktief wat het betekende, evenals de wens 'smakelijk eten', ondanks dat het totaal nieuw voor haar was. Ze realiseerde zich dat ze elkaar aan boord hun leven lang nooit iets hadden toegewenst, behalve het laatste jaar. Voor deze mensen was het de gewoonste zaak van de wereld elkaar op elk moment van de dag het goede toe te wensen! Toen zuster Agnes weer het teken van het kruis maakte, volgde ze de onweerstaanbare impuls in zichzelf om het ook te doen, omdat ze begreep dat ook dat iets te maken had met het goede, iets van een ode, een ode aan de gemartelde man aan de kruisbalk, die het geluk aan deze mensen had geschonken door zijn lijden. Als het lijden van die man het geluk had gebracht, was het goed dat steeds in herinnering te houden door het teken van het kruis. Zuster Agnes glimlachte breed toen ze het zag en zei weer de formule op, die ze die ochtend ook al had gezegd en waarvan ze nog niets begreep. Nadat ze ten tweede male het teken van het kruis had gemaakt, schepte ze voor hen beiden, uit een witte schaal met deksel een vloeibare substantie op de borden en noemde het "soep". Ze keek gewoon naar wat zuster Agnes deed en deed hetzelfde. Met een lepel die naast haar bord lag nam ze er een schepje uit en proefde het. Het was warm en smaakte bijzonder lekker. Ze hoopte maar dat haar pilletje nog steeds werkte, want waarschijnlijk zat Krawi met een boze blik toe te kijken, omdat ze weer niet eerst kontroleerde of het wel geschikt voor haar was. Ze zag ze alle drie in haar verbeelding naar de beelden kijken die ze kontinu uitzond. Het beste zou zijn als ze vanavond teruggingen. Maar ze verlangde er heftig naar ze eerst nog te zien om afscheid van ze te nemen. Na de soep kreeg ze van zuster Agnes ""aardappelen" en "rundvlees" en "sperziebonen" en "zjuu" om over de "aardappelen te doen. Ze at het allemaal op, hoe vreemd het ook smaakte, en konstateerde voor zichzelf dat de aardappelen en de sperziebonen plantaardig waren maar het rundvlees was dat zeker niet. Haar smaakpapillen moesten uiteraard gewennen aan het vreemde voedsel, maar er was nog niets bij wat ze niet echt lekker vond. Nadat ze het eten op hadden, reikte zuster Agnes haar een "sinaasappel" aan. Een vrucht, konstateerde ze maar hij leek haar nogal taai om in te bijten. Gelukkig deed zuster Agnes haar voor hoe ze de buitenste schil eraf moest halen en het binnenste van de vrucht moest opeten. het vruchtvlees was verrukkelijk en sappig, al zaten er wel wat pitjes in, die zuster Agnes uit haar mond haalde en op haar bord legde, wat zij direkt nadeed. Toen schonk zuster Agnes koffie in, en die drank had ze die ochtend al gehad, dus wist ze dat ze het zonder suiker en met melk wilde drinken. Ze herinnerde zich dat ze er die ochtend drie kopjes van gedronken had, en vroeg zich ineens af, of hetzij de koffie zelf, hetzij de melk haar ingewanden in de war had geschopt en besloot ze te analyseren. Zuster Agnes keek gefascineerd toe, terwijl ze de analysestift eerst in de koffie stak en vervolgens in de melk. Het was de melk, constateerde ze. Er waren twee bestanddelen die groen oplichtten, waaronder een vreemdsoortige suiker. Ze glimlachte tegen zuster Agnes, en schoof de melk terug om de koffie er zonder op te drinken. "De melk is niet goed voor mij." zei ze vriendelijk en buitengewoon trots dat ze die hele zin zo maar kon uitspreken. Terwijl ze langzaam begon de koffie op te drinken, besloot ze Sal, Sanri en Krawi op te roepen om een afspraak met ze te maken. Ze was er inmiddels van overtuigd dat zuster Agnes in ieder geval begrepen had dat ze niet van deze wereld was en concludeerde dat ze haar nu volledig in vertrouwen kon nemen. Ze wees zuster Agnes op het zendertje om haar pols, keek rond om te zien of er niemand anders in de buurt was en zei: "Mijn...." hoe moest ze dat nou uitdrukken? "mijn.... mensen praten." en schakelde het ontvangertje in en zei in haar eigen taal, voor zuster Agnes onverstaanbaar: "Sal, San, Krawi, hoor je mij?" "Nou en of!" antwoordde de stem van Sal nogal luid en verrast en volkomen natuurgetrouw, alsof hij naast hen stond. Ze draaide snel het volume wat omlaag en zag dat zuster Agnes verbaasd en nieuwsgierig toekeek. "Ik wil dat jullie vanavond, ongeveer een uur na donker hier komen om afscheid te nemen. Ik zal dan het bakentje aanzetten als je kunt landen." "Ja, Kleintje, prima." antwoordde Sal. "We hadden het er net over. We staan niet meer aan de grond, want er kwamen mensen in de buurt. We hangen recht boven je buiten de dampkring. We dachten ook dat we konden gaan. We hebben besloten drie relais zendertjes in een geostatische baan boven de planeet te plaatsen, zodat je ononderbroken kontakt kunt maken met ons. Sanri heeft al een schemaatje gemaakt dat we straks naar de rest van de technokatten zullen sturen, dan kunnen die al beginnen ze te vervaardigen." "'n Goed idee!" riep ze opgetogen uit. "Ja, wat wil je!" klonk nu de stem van Sanri. "We moeten je goed in de gaten kunnen houden, hoor. Krawi is al weer boos op je, omdat je alleen maar die rare drank eerst hebt gekontroleerd en de rest niet." Ze lachte blij. "Ze mag me voor straf vanavond een extra knuffel geven." antwoordde ze. "'n Pak voor je broek!" riep Krawi, kennelijk van achter uit de pendel. "Ik sluit." zei Loni met een gelukkige lach op haar gezicht. "Tot vanavond." "Tot vanavond, kleintje." zei Sal, met een stem vol tederheid. "Wordt niet al te overmoedig, hoor." Ze schakelde het ontvangertje weer uit en keek zuster Agnes aan, die een nogal verbouwereerde uitdrukking op haar gezicht had. "mijn.....eh..." begon Loni, trachtend het uit te leggen met de weinige woorden die ze nog pas kende. "mijn... mensen." "Vrienden." zei zuster Agnes. "Waar zijn je vrienden?" Ze wees naar de hemel. "Vandaag.... avond.... komen mijn vrienden.... en gaan." en ze maakte een gebaar van een omhelzing. "Ga jij ook?" vroeg zuster Agnes nieuwsgierig, haar van de weeromstuit niet korrigerend. "Nee, mijn vrienden gaan." antwoordde ze. "Ik wacht. Ik leren." "Ik blijf." korrigeerde zuster Agnes nu weer wel en voegde er de vraag aan toe: "Waar gaan je vrienden been?" Het laatste woord kende ze nog niet, maar ze begreep de vraag wel. "Naar de maan." antwoordde ze. "Naar ons...." hoe moest ze dat nou toch weer zeggen, "hoe heet dat? ons .... huis." Ze pakte haar computertje, schoof het eetgerei aan de kant en spreidde het scherm uit. Vlug keek ze of de opnames van hun landing op de maan erin zaten en jawel hoor! Zuster Agnes schoof naast haar en keek in uiterste verbazing toe, toen ze op het scherm, weliswaar klein, maar driedimensionaal en in volkomen natuurlijke kleuren en uiterst scherp haar, Loni, zag zitten in de stuurstoel op het commando dek van hun enorme ruimteschip, terwijl door de voorruiten vóór haar het desolate maanlandschap volkomen natuurgetrouw alsmaar groter werd. In een gesloten ruimte zou ze het hebben kunnen projekteren; hier buiten, bij het felle licht van de zon, had dat geen zin. Ze wees naar Sal en zei: "Sal Kinir." Daarna naar Nog en zei "Nog Arli". Ze schakelde over op een van de andere camera's die alle anderen achter het commando dek in beeld bracht in hun uniforme pakjes gekleed, wees naar Mila, die met haar lange, slanke benen op de voorste rij zat, en zei: "Mila Atelu, mijn ... eh... goeie vriend." "Je beste vriendin." korrigeerde zuster Agnes, die haar taak als instruktrice nu zelfs bij haar geïntrigeerde verwondering niet liet vallen. "Veel vrouwen!" voegde ze er verbaasd aan toe. Loni zette de weergave stil en vroeg: "Wat zijn vrouwen?" "Jij bent een vrouw, ik ben een vrouw; pater Andreas is een man." "O!" riep ze begrijpend uit. "Ja, twintig vrouwen en vier mannen." Ze lachte tevreden omdat ze zelf al het meervoud van 'man' zonder nadenken vormde. Ze wilde het uitleggen, maar de woorden ontbraken haar en ze voegde eraan toe: "Eerst taal leren, ... zeggen waarom." Zuster Agnes knikte bevestigend en zei bemoedigend: "'to Gaat heel goed, Loni." Ze liet het beeld van de landing op de maan doorlopen. Zuster Agnes zei met lichtelijk hese stem: "Jij bestuurt dat ruimteschip?" en ze maakte een beweging met haar handen van het draaien aan een wiel. "Wat is ....roimtuskiep?" vroeg ze. "Ruimteschip." herhaalde zuster Agnes langzamer, "ruimte is buiten de aarde. Schip is een huis dat je bestuurt." Ze sprak elk woord duidelijk gearticuleerd en langzaam uit. "Ja, ja!" zei ze begrijpend. "Ik bestuur ruimteschip. Ja." Andermaal voelde ze zich trots, dat ze zelf al wist dat ze bij 'ik' de slot-t moest weglaten. "Nou, nou!" riep zuster Agnes vol bewondering uit, terwijl ze op het scherm zag hoe de randen van een reusachtige krater voor de voorruiten van het ruimteschip verschenen en Loni snel een aantal handelingen verrichtte en af en toe een kort kommando gaf. Daarna stopte ze de weergave en zei: "Ons groot ruimteschip op de maan. Klein ruimteschip van de maan naar de aarde." "Nou, nou!" riep zuster Agnes ten tweede male uit. Het kostte haar kennelijk nog moeite om het allemaal te geloven, dacht ze, en dat op zich was meer dan voldoende reden om uiterst voorzichtig te zijn ten aanzien van andere mensen. Als ze zich op aarde wilden vestigen, moesten ze niet in een wereld vol ongeloof terecht komen, maar in een wereld die hen zou accepteren als gelijken. Hun vestiging op deze planeet die aarde heette, moest zodanig verlopen, dat de mensen hen gewoon zagen als aardse mensen. En dat hield onomstotelijk in dat ze er ruim de tijd voor moesten nemen om allemaal vlot de aardse taal te leren spreken en de maatschappelijke organisatie te leren kennen. Ze keek zuster Agnes bemoedigend aan, terwijl ze haar computertje weer weg stopte en zei, met haar vinger op haar mond: "Niet zeggen. Mensen niet begrijpen." "Nee," antwoordde zuster Agnes, en vergat even dat ze nog maar heel weinig woorden kende: "Nee, ik zal 'to zeker niet verder vertellen." "Wat zeg je?" vroeg ze een beetje geschrokken, omdat ze er al helemaal aan gewend was dat zuster Agnes altijd haar best deed alleen die woorden te gebruiken die ze al kende, en andere toe te voegen op zo'n manier dat ze meteen begreep wat ze betekenden. Zuster Agnes lachte weer en zei: "Ik zeg het niemand, niet moeder Overste, niet Pater Andreas, niet zuster Magda, ... niemand." "Goed zo." zei ze tevreden lachend, want dat was een uitdrukking die zuster Agnes bij herhaling gebruikte als ze iets goed had nagezegd. Zuster Agnes wees naar haar buik en vroeg: "Is je buik nog goed, na het eten?" ze lachte gelukkig. Deze vrouw liet voortdurend merken dat ze helemaal met haar meeleefde. "Ja, mijn buik is nog goed." zei ze blij, ook omdat ze al in staat was die hele zin zonder haperen uit te spreken. Ze hielp zuster Agnes het eetgerei van de tafel afruimen en op het gekke karretje zetten, waarmee zuster Magda het had gebracht. ze kende alle namen van al die voorwerpen al en had ze opgeslagen in haar computertje, net als alle andere woorden en vormen die ze al had geleerd, met de vertaling erbij, zodat ze ze op elk gewenst moment kon opvragen, als ze iets vergeten was. Toen alles erop stond, wilde zuster Agnes het karretje meetrekken, maar zij zei "Nee! Ik!" en duwde het voor zich uit. Ze vond het leuk, vooral omdat Pukkie naast haar vrolijk huppelend mee liep en het karretje een beetje hobbelde over de kleine steentjes. Op het punt waar de twee paden zich kruisten, keek ze even om zich been en zag dat er aan het eind van het recht doorgaande pad een vrij grote ruimte was, waar geen bomen stonden. Daar waren ze waarschijnlijk de avond tevoren geland. Ze wees ernaar en zei: "Vandaag avond ruimteschip komen?" "Vanavond." korrigeerde zuster Agnes. "Vandaag avond is 'vanavond'; vandaag morgen is 'vanmorgen'; vandaag middag is 'vanmiddag'; vandaag nacht is 'vannacht '." "Goed zo." lachte zij "Vanavond daar? Jij en ik. Niemand....eh... niemand..." en ze maakte een gebaar naar het gebouw. "Niemand anders." zei zuster Agnes. "Hoe laat?" "Is tien uur goed?" vroeg ze zonder over de woorden en de formulering te hoeven nadenken. "Ja, hoor." antwoordde zuster Agnes. Loni bracht haar polszendertje even dichter bij haar mond en zei in haar eigen taal: "Sal, om tien uur komen." en glimlachte breed tegen zuster Agnes, die niet langer echt verbaasd keek, maar terug lachte. Ze kwamen weer langs de vogelkooi, en ze kon het niet laten even te blijven staan om ernaar te kijken, maar zuster Agnes had blijkbaar haast, want ze zei: "Kom, Loni. We gaan kleren kopen." Dat was waar ook. Dat was ze helemaal vergeten. Ze had er in de verste verte geen notie van wat het precies inhield, maar duwde het karretje sneller voor zich uit naar een openstaande deur waar zuster Agnes naar wees. Zuster Magda kwam vrolijk lachend naar buiten en nam het karretje van haar over. "Dank je wel." zei ze. "Alsjeblieft." zei zuster Agnes en ze probeerde het na te zeggen, tot grote hilariteit van zuster Magda. "Eerst naar toilet?" vroeg zuster Agnes. Het was fenomenaal, bedacht ze , hoe die vrouw niet alleen aan alles dacht, maar de kunst verstond zich zo uit te drukken dat zij het moeiteloos kon begrijpen, terwijl ze toch ook gewend moest zijn aan het praten in normale vol zinnen. "Ja." zei ze en holde naar de andere vleugel van het gebouw, met Pukkie naast zich vrolijk mee huppelend. Ze genoot daarvan, zoals ze nog nooit van haar leven genoten had, vooral toen het prachtige dier bij de deur bleef zitten wachten, met kwispelende staart en steil overeind staande oren, tot ze terug zou komen en toen ze na nauwelijks een minuut terug kwam, sprong het dier vol blijdschap weer tegen haar op, alsof ze veel te lang was weggebleven. Wat een wereld! dacht ze, het prachtige brokje leven breed lachend aaiend. Niet alleen de mensen waren goed en vriendelijk en behulpzaam, maar zelfs de dieren. Ze zei hartelijk: "Af Pukkie." en het diertje gehoorzaamde onmiddellijk. Nu pas zag ze dat het een vrouwelijk beestje was en besefte ineens dat het tot dezelfde hoofdsoort van biologische wezens moest behoren als de mens zelf. Zuster Agnes was blijkbaar ook even naar binnen geweest, want ze had een of ander metalen ding in haar rechter hand en een grote tas in haar linker en nam haar mee naar een klein gebouwtje vlak bij een groot open staand hek van metalen staven in de omheining van het terrein. In het gebouwtje, van kale muren, dat aan de voorkant helemaal open was, stond een 'auto' zoals zuster Agnes dat noemde. Ze bekeek het ding nieuwsgierig. Het was van metaal en stond laag op dikke zwarte wielen. Een van die vierwielige vervoermiddelen , konstateerde ze voor zichzelf. Het had een schuine voorruit en ook ramen opzij en van achteren, en aan de linker voorkant binnenin zat een schuinstaand wiel voor een laag zitbankje. Zuster Agnes trok de rechter deur van de auto open en zei tegen haar: "Ga zitten." O, nee! dacht ze geschrokken. Ze gaat me toch niet in zo'n gevaarlijk vervoermiddel meenemen! Maar dat bleek wel de bedoeling te zijn, want toen ze er met angst om het hart toch maar in was gaan zitten, sloeg zuster Agnes de deur met een harde klap achter haar dicht, na eerst het raampje met een zwengeltje in de deur een eindje te hebben open gedraaid. Daarna ging zuster Agnes naar de andere kant, zette haar tas op de achterbank en kwam naast haar zitten, achter het schuinstaande, dunne wiel. Ze trok ook haar deur met een klap dicht en draaide ook haar raampje half open. Toen stak ze het metalen ding dat ze in haar hand had in een sleufje onder het schuine wiel, draaide het om en er klonk een vreemd geluid en het volgende moment begon het hele voertuig plotseling te trillen toen een of andere vreemdsoortige motor voor hen een angstaanjagend ronkend geluid begon te maken. Terwijl ze met angst en beven toekeek hoe zuster Agnes eerst een schuin staande stang tussen hen beiden in, omlaag drukte en vervolgens een rechtopstaande stang met ronde knop in een andere stand plaatste, zette het zware gevaarte zich langzaam in beweging en reed op zijn wielen naar buiten, waarbij zuster Agnes verwoed aan het wiel begon te draaien om het logge ding buiten de poort een bocht te laten maken. Ze greep zich met beide handen vast aan het uitstekende gedeelte voor zich want het gevaarte hobbelde en schokte vervaarlijk over de oneffen bodem tot het op een gladde baan terecht kwam, waar zuster Agnes weer aan het wiel draaide om rechtsaf te gaan en op een of andere manier de snelheid opvoerde. Haar hart klopte in haar keel. Ze wist dat dit ding niet gewichtloos was en dus een lange afstand nodig had om te stoppen. Als het ergens tegenaan zou botsen zou de ravage onoverzienbaar zijn! Bovendien kwam er een rare, onaangename geur in haar neusgaten, al was de luchtstroom die in haar gezicht en haren woei wel aangenaam verfrissend, hoewel nogal sterk. Het kostte haar echt veel moeite om haar aandacht te richten op wat er buiten te zien was, zo gespannen was ze. Ze keek schichtig rond. Aan weerszijden van de baan stonden hoge bomen met daarachter groene velden. Af en toe passeerde hen een ander, soortgelijk voertuig aan de kant van zuster Agnes in tegengestelde richting en wel zo dichtbij, dat ze met grote angstogen toekeek of het wel goed zou gaan. Zuster Agnes zag het toen ze even opzij keek en klopte haar bemoedigend op haar knie. "'to Gaat goed, Loni." zei ze vriendelijk glimlachend. "Niet bang zijn." Hoewel ze het woordje 'bang' voor het eerst hoorde, begreep ze het zonder meer en het stelde haar gelijktijdig wat gerust, dat zuster Agnes begreep dat ze bang was. Op dat moment passeerden ze twee mannen en twee vrouwen op tweewielige voertuigen en die namen even haar aandacht volledig in beslag. Het was zo'n koddig gezicht hoe die mensen, met z'n tweeën naast elkaar vrolijk pratend met hun benen pedalen rond bewogen om zich te verplaatsen. Zowel de mannen als de vrouwen hadden korte broeken aan, zodat hun op en neer gaande blanke benen een grappig effekt veroorzaakten. Ondanks haar gespannenheid kon ze een lach niet onderdrukken en blijkbaar dacht een van die mensen dat ze tegen hen lachte en stak zijn hand op om te groeten. De angst zakte een beetje weg, door die ervaring, maar kwam weer in alle hevigheid op, toen Zuster Agnes de auto stopte voor een veel bredere baan, waar af en aan in beide richtingen allerlei verschillende vierwielige voertuigen voorbij raasden. Er kwamen zelfs twee heel grote gevaarten met zwaar ronkende motoren langs, met meer dan vier wielen, die zuster Agnes 'vrachtwagen' noemde! Na bijna twee minuten wachten, zette zuster Agnes de auto weer in beweging en draaide linksaf de grote, drukke baan op en voerde de snelheid op. Ze knipperde met haar ogen, omdat de zon in de voorruit scheen. Zuster Agnes had er blijkbaar ook last van, want ze klapte een plat plaatje omlaag en wees haar hetzelfde te doen. Daarna trok ze een klep open vóór haar en haalde uit het kastje dat er achter zat twee vreemde dingen, waarvan ze er een aan haar gaf. Ze noemde ze 'zonnebril'. Er zaten twee ronde, donkere glaasjes in en aan de zijkanten twee dunne, metalen stangetjes, aan het einde omgebogen. Ze begreep er niets van, tot ze zag dat zuster Agnes de zijstangetjes uitklapte en het ding voor haar ogen op haar neus zette, met de omgebogen stangetjes achter haar oren. Ze lachte, ondanks haar angst en zette het hare op. Dat was inderdaad veel prettiger en je kon toch goed zien. Ze hield haar cameraatje even omhoog, om het aan Sal, Krawi en Sanri te laten zien. Daarna keek ze weer naar zuster Agnes. Die had duidelijk geen enkele angst, dus waarom zou zij dan bang moeten zijn. Hoe vaak zou zuster Agnes al met deze 'auto' over deze drukke baan geredden hebben, zonder dat er ooit iets mis was gegaan. Ze besloot zich over te geven. Zuster Agnes wist in ieder geval precies wat ze deed. Ze wees op het schuine wiel vóór zich en noemde het 'stuur'. Daarna wees ze op het raam vóór hen en zei: 'voorruit'. Ze haalden een groot voertuig in, dat een walmende rook achter uit een pijpje blies en zuster Agnes kneep demonstratief haar neus dicht en draaide haar deurraampje omhoog. ze deed snel hetzelfde want de stank die naar binnen sloeg was verschrikkelijk. Zuster Agnes voerde de snelheid op om het gevaarte te passeren. Het was een lang voertuig, met een hele rij grote raampjes aan weerszijden en er zaten misschien wel vijftig mensen in. "Bus." zei zuster Agnes en draaide, toen ze de 'bus' voorbij waren weer naar de kant van de rijbaan. Zuster Agnes wees naar de overkant van de baan waar op een groen veld een aantal van die grote, viervoetige dieren met bengelende borsten onder de buik liepen. "Koeien." zei zuster Agnes. "Melk komt van koeien." "Oo!" riep Loni stomverbaasd uit. Dus wat ze in haar koffie gedronken had die ochtend was de melk van deze dieren! Dat had haar ingewanden overstuur gemaakt. Het was een voor hen volkomen onbekende dierlijke melk, die op Urda gewoon niet bestond. De samenstelling was natuurlijk totaal anders dan moedermelk! "Kaas komt van melk." voegde zuster Agnes eraan toe. "Oo!" riep Loni nog verbaasder uit. Ze moest dat spul ook maar eens analyseren, besloot ze, voor ze het weer gebruikte, om te zien of die onbekende bestanddelen daar ook nog in zaten. De rijbaan maakte een lange bocht waarna ze langs een van die banen met metalen staven kwamen te rijden, die ze gezien had op een van de opnames van de jongens. Ze had haar raampje weer open gedraaid, in navolging van zuster Agnes, nadat ze de bus gepasseerd waren, en hoorde uit de verte een denderend rythmisch geluid naderbij komen. Ze zocht de oorzaak van het lawaai en zag hoe een van die logge, grote machines met een rij wagens erachter hen inhaalde en met donderend geraas passeerde. Ze vroeg zich af wat nu eigenlijk dat rythmische gedender veroorzaakte, want de trekker zelf maakte weinig geluid. "Trein." zei zuster Agnes. In de wagens, achter de raampjes zaten ook allemaal mensen. Dus bussen en treinen waren blijkbaar openbare vervoermiddelen, konstateerde ze. Maar zo'n 'trein' moest wel helemaal erg gevaarlijk zijn, want als zo'n zwaar gevaarte eenmaal op snelheid was, zou het een lange weg nodig hebben om weer tot stilstand te komen. Je moest er niet aan denken dat je vóór zo'n ding op zo'n baan terecht kwam! De weg liep nu omhoog, een soort dam op en vóór hen doemde een vreemdsoortige boog op, die over de weg gespannen stond. Hé, dacht ze, een baan over water! En inderdaad, even later reden ze boven een breed water, waarin enkele grote, langzaam voortbewegende voertuigen te zien waren. Zuster Agnes wees ernaar en zei: "Schip." "Oo!" riep Loni weer verrast uit. Dus een 'schip' was een vervoermiddel op water en een 'ruimteschip' een vervoermiddel in de ruimte. Zuster Agnes wees naar de rijbaan waarover ze zich voortbewogen en noemde het "brug" en het water noemde ze "rivier". Zo'n 'brug' moest een knap stukje ingenieurswerk zijn, bedacht ze, waar zijzelf in ieder geval geen verstand van had, want zelfs op Urda waren geen bruggen, voor zover zij althans dacht te weten, aangezien hun vervoermiddelen allemaal probleemloos konden vliegen. Aan de andere kant van de 'rivier' doemden grote aantallen hoge en minder hoge gebouwen op en ze begreep dat het een van die woon agglomeraties moest zijn, die ze ook al op de opnames van de jongens hadden gezien, maar toen van bovenaf, terwijl ze de vreemde bouwsels nu vanaf de bodem naderden, wat een totaal andere indruk bij haar opriep. Enerzijds was er de nieuwsgierigheid vermengd met leergierigheid en anderzijds de angst voor het onbekende. Maar uiteindelijk had ze dit avontuur zelf gewild en dus moest ze de angst van zich afzetten. Het was of zuster Agnes, naast haar, de tweestrijd in haar aanvoelde, want ze glimlachte tegen haar en wees door de voorruit. "De stad." zei ze en aan de andere kant van de 'rivier' gekomen, sprong er, een eindje voor hen een licht van groen op oranje en zuster Agnes verlaagde de snelheid van de 'auto' om vlak vóór het licht te stoppen, dat nu rood was geworden. Wat is dat nou weer! vroeg ze zich verbaasd af terwijl zuster Agnes het 'stoplicht' noemde. Ze begreep ineens dat het een vorm van verkeersregeling inhield, omdat er een heleboel 'auto's' vóór hen de rijbaan overstaken op een baan die de hunne kruiste. Na ongeveer een minuut, sprong het licht voor hen weer op groen en zuster Agnes zette de 'auto' weer in beweging en draaide even later rechtsaf een smallere rijbaan op tussen de gebouwen, waar op speciale paden aan weerszijden massa's mensen liepen, de meesten vrolijk pratend en lachend, allemaal verschillend gekleed. Mensen!... Allemaal mensen, zoals zijzelf!... Honderden mensen, kriskras door en langs elkaar lopend, pratend, lachend, gesticulerend met hun armen, zo ontzettend veel mensen! Ze zou zich benauwd gaan voelen tussen zoveel mensen! Ze zag mannen in korte broeken met een eenvoudig hemd als bovenkleding en anderen - de meesten met lange broeken en jasjes met lange mouwen aan en gekke dassen die blijkbaar om hun hals geknoopt waren. Er liepen meisjes met heel korte rokjes aan met lange, bijna witte jonge benen, met hun voeten in schoenen met onmogelijk lange en dunne spitse hakken en andere vrouwen gekleed min of meer als zijzelf, maar geen zoals zuster Agnes. Ze keek haar ogen uit, want niet alleen al die bont geklede mensen eisten haar volle aandacht op, maar ook de gebouwen, de meesten met grote ramen, waarachter van alles en nog wat was uitgestald. Zuster Agnes draaide de 'auto' een andere zijbaan op en stopte op een pleintje, waar ze de schuine stang tussen hen in weer omhoog trok en het metalen ding in het sleufje onder het 'stuur' terugdraaide en er weer uittrok, nadat het geluid van de motor was verstomd. Zuster Agnes pakte de tas van de achterbank, deed de deur aan haar kant open en zei: "Kom, Loni. We gaan kleren kopen." Dus in deze 'stad' moesten ze zijn om kleren te kopen. Ze zag dat zuster Agnes haar deur raampje dicht zwengelde en deed hetzelfde aan haar kant. Ze zocht naar een relais om de deur te openen, maar vond niets. Alleen een verzonken metalen handgreep. Toen ze daar aan trok ging de deur open en ze lachte hartelijk. Alles werkte hier nog puur mechanisch en daarmee ongetwijfeld aan hoge slijtage onderhevig, konstateerde ze, zonder dat het haar nog al te zeer verbaasde. Op het moment dat ze de deur van de auto open deed, hoorde ze een groot aantal kinderstemmen roepen, lachen, zingen, schreeuwen en verwonderd rondkijkend zag ze een afgerasterd plein voor een gebouw waar wel meer dan honderd fleurig geklede kinderen met elkaar aan het spelen waren. Haar hart sprong op en vol verwondering en bewondering bleef ze staan kijken. Ze verlangde er intens naar zich tussen die kinderen te begeven en kind te zijn met hen! Wat hadden die kinderen een gelukkig leven! Honderd keer gelukkiger dan haar eigen kinderleven was geweest. Een paar meisjes in leuke kleurige jurkjes zwaaiden met een soort snoer terwijl een ander opsprong telkens als het de bodem voor haar voeten bijna raakte. Een vijftal kleine jongetjes schopte tegen een bal en riep luidruchtig naar elkaar. Anderen zaten op de stenen vloer met iets te spelen, terwijl weer anderen joelend hard achter elkaar aanrenden en er tussendoor liepen enkele volwassenen, die blijkbaar toezicht hielden op de kinderen. "School." zei zuster Agnes. "Kinderen leren daar." Öo!" riep Loni verrukt uit. "Mooi!... Mooi!" "Heel mooi." korrigeerde zuster Agnes lachend. Met grote tegenzin - omdat ze zich maar niet los kon maken van het tafereel van de spelende kinderen - liet ze zich door zuster Agnes meevoeren naar een andere 'straat', waar ze even later midden tussen drommen onverstaanbaar kwetterende en lachende mensen liepen op een 'trotwaar' zoals zuster Agnes het noemde. In de 'straat' bevonden zich aan weerszijden overal 'winkels'. Ze deed zo ontzettend veel nieuwe indrukken tegelijk op, dat het haar schier overweldigde, waardoor ze niet meer wist waar ze haar aandacht op moest richten. Ze had honderdduizend ogen nodig om al die vreemde impressies te kunnen opnemen en wilde honderdduizend vragen tegelijk stellen maar kon ze geen van alle formuleren! Ze klemde zich angstvallig met haar arm in de arm van zuster Agnes vast, want ze moest er niet aan denken dat ze haar kwijt raakte. Dan zou ze absoluut verloren zijn! Dan zou ze gedwongen zijn een rustige plaats te zoeken om Sal, Sanri en Krawi haar te laten ophalen en dat was wel het laatste wat ze nu wilde, want dit was de nieuwe wereld, die zij moest verkennen, voor al haar reisgenoten, een wereld zo barstens vol volslagen onbekende en nooit vermoedde verschijnselen, dat ze zich voelde als een klein kind, dat aan de hand van haar grote en wijze moeder de wondere wereld verkende. Zuster Agnes leidde haar door een grote, glazen deur, die ook al weer niet open schoof, maar zwaaide, een gebouw binnen dat helemaal vol stond met rekken met kleren! Onvoorstelbaar veel kleren! En mensen, benauwend veel drommen mensen, vooral veel vrouwen, die tussen die kleren aan het rommelen waren, blijkbaar op zoek naar iets voor zichzelf. Ze moest achter zuster Agnes gaan lopen tussen de rekken en de mensen door, wat haar een angstig gevoel gaf, alsof ze in de verdrukking zuster Agnes kon kwijtraken! Het viel haar ineens op dat bijna alle vrouwen onnatuurlijk rode lippen hadden, terwijl sommigen ook rond hun ogen vreemde kleuren hadden, die ze er blijkbaar op hadden gesmeerd. Maar Zuster Agnes had daar niet de minste aandacht voor en stevende af op een wat oudere vrouw, die haar vriendelijk groette met: "Dag zuster." en tegen haar, Loni, "Dag mevrouw." Zuster Agnes groette haar terug met een vriendelijk: "Dag mevrouw." waaruit Loni opmaakte dat 'mevrouw' ook een soort titel was. Zuster Agnes zei iets onverstaanbaars tegen de vrouw waarop die een lint met streepjes en cijfers erop pakte en bij haar, Loni, om het middel deed. Daarop zei ze iets tegen zuster Agnes, die op haar beurt iets noteerde op een klein blokje met velletjes papier. Ze wist al dat het 'papier' heette al had ze er geen notie van waar het van gemaakt werd. De vrouw deed vervolgens het lint om haar lichaam op borsthoogte en zei weer iets en tenslotte mat zij blijkbaar haar schouderbreedte en zei weer iets tegen zuster Agnes, die andermaal een notitie maakte. Loni begreep meteen dat het lint een meetlint was en wees ernaar. "Dat kopen." zei ze tegen zuster Agnes, want ze wilde de maten van deze wereld ook zo snel mogelijk leren kennen. De vrouw begreep het blijkbaar en zei iets tegen zuster Agnes en wees naar een ander gedeelte van de winkel. Zuster Agnes lachte en zei: "Straks." Daar begreep ze niets van. Waarom kon die vrouw dat meetlint niet aan haar geven, in ruil voor geld? Vragen... vragen.... vragen! Haar hoofd liep om van de vragen die ze maar niet kon stellen omdat ze nog zo weinig van de taal kende. Zuster Agnes trok haar mee tussen de rekken met kleren. Ze vond dat ronduit onaangenaam, omdat er soms mensen tegen haar aan botsten in de nauwe ruimte. Dat stond haar tegen; het was nog pas zo kort geleden dat lichaamscontact vrijwel een taboe voor haar was geweest. Ze vroeg zich verwonderd af of die mensen dat zelf niet benauwend vonden, om zo dicht op elkaar gepakt te zijn. Het verbaasde haar ook, hoe verschillend die vrouwen gekleed gingen. Sommigen, vooral de wat ouderen, hadden meest kleren aan met rokken tot onder de knieën, maar veel jongeren - en zelfs enkele ouderen - droegen soms wel erg korte rokjes, met lange, bijna witte benen eronderuit en schoenen met afschuwelijke spitse hakken aan hun voeten. Weer anderen hadden kleren aan, waar hun borsten bijna bovenuit puilden, wat een afschuwelijk lelijk gezicht was, vond ze. Blijkbaar probeerden ze door hun kleding een bepaalde indruk op anderen te maken. Raar! dacht ze, heel raar... Vragen..... vragen.... vragen.... honderdduizend vragen en honderdduizend gedachtenflitsen, die onophoudelijk door haar hoofd warrelden. Dit was blijkbaar een koop plaats - 'winkel' zei zuster Agnes - met alleen kleren voor vrouwen, want je zag maar enkele mannen in het gebouw en die waren in ieder geval veel minder bont gekleed dan de vrouwen. Geen van hen was, wat je kon noemen exhibitionistisch gekleed, wat je wel van veel vrouwen kon zeggen. Wat had dat te betekenen...? Hoe dan ook een tweedeling in geheel onderscheiden mannelijke en vrouwelijke mensen! Waarom...? Waarom....? Zuster Agnes bleef staan bij een rek en begon er kleren in been en weer te schuiven. Af en toe pakte ze er iets uit, na eerst op een kaartje te hebben gekeken naar wat er op stond en liet het haar zien. Ze begreep totaal niet wat de bedoeling ervan was en lachte alleen maar tegen haar. "Mooi?" vroeg zuster Agnes dan, en zij herhaalde telkens weer: "Ja, mooi." en ze meende het echt. Ze vond alles mooi, wat zuster Agnes pakte en begon langzaam tot het besef te komen dat het de bedoeling was dat zij die kleren zou kopen. Het kon haar feitelijk weinig schelen wat zuster Agnes uitkoos. Ze had er geen enkel benul van wat haar, volgens de normen van deze mensen, mooi zou staan of niet en het interesseerde haar ook hoegenaamd niet, zo lang het maar niet exhibitionistisch zou zijn, want ze was niet van plan zich als vrouwelijk objekt te presenteren, want dat was het, besefte ze ineens, wat die kortgerokte vrouwen deden. Zuster Agnes keek een beetje beteuterd, dacht ze, haalde haar schouders op, pakte vier hangers met kleren en nam haar mee naar achteren waar ze een klein hokje open maakte en zei: "Hier passen." "Wat is 'passen'?" vroeg ze. "Kleren aan. Kijken of goed is." antwoordde zuster Agnes en gebaarde haar haar bloes en rok uit te doen om een van de meegenomen kleren aan te trekken. Toen begreep ze het. Zuster Agnes wilde het hokje verlaten, maar ze hield haar geschrokken tegen. "Nee, jij blijven." zei ze uit angst dat ze haar kwijt zou raken. "Heel klein hier." zei zuster Agnes. "Ik wacht buiten. Jij kleren passen, deur open, ik kijken." "O, ja, goed zo." antwoordde ze begrijpend. En zo trok ze alle vier de jurken één voor één aan en liet zuster Agnes zien hoe ze stonden, die haar iedere keer opnieuw voor een grote spiegel zette en steeds weer vroeg: "Mooi?" "Ja, mooi." zei ze elke keer opnieuw en ze meende het oprecht. Ze zorgde ervoor dat haar cameraatje het spiegelbeeld goed kon opnemen, zodat Sal, Sanri en Krawi haar konden bewonderen. "Al vier kopen." besliste ze. "Alle vier." korrigeerde zuster Agnes. Vervolgens zocht zuster Agnes nog wat bloezen en rokken voor haar uit en nam haar daarna mee naar een ander gedeelte van de 'winkel' waar ze een stapel broekjes , vier beha's, een paar onderhemden en onderrokken koos en een stuk of vijf pakjes met van die dunne beenbekleding erin, die zij 'pèntie' noemde en met alles over de arm gingen ze vervolgens naar een tafel waar een andere jonge vrouw stond, ook al weer met onnatuurlijk rode lippen, die het allemaal inpakte en op een of ander machientje cijfertjes intikte. Zuster Agnes zei iets tegen de verkoopster en het meisje pakte achter zich een klein rolletje, dat zuster Agnes aan haar gaf. "Centimeter." zei ze. Loni bekeek het en begreep dat het een van de meetlinten was en zei: "Twee." De jonge vrouw pakte er nog een, tikte weer op het machientje en trok er een strookje papier uit en gaf het aan zuster Agnes, met de woorden: "Zes honderd vijf en dertig gulden en vijf en veertig cent." Loni was opgetogen dat ze het verstond, op het laatste woordje na, maar begreep het eerste moment niet dat zij nu van haar 'geld' dat bedrag moest afgeven. Zuster Agnes tikte op haar tas en zei: "Geld." "ja!" zei ze verrast en tegelijk opgetogen en haalde het tasje met het geld eruit en gaf het aan zuster Agnes. Die haalde er een velletje met het getal '1000' uit - "duizend" heette dat, wist ze al - en gaf het aan de jonge vrouw. Die trok een lade open en gaf zuster Agnes drie velletjes terug waarop het getal '100' stond, - "honderd" heette dat - twee met het getal '25', - "vijfentwintig" - één met het getal '10' - "tien" - en tenslotte een aantal blinkende ronde metalen schijfjes. Hoewel die metalen schijfjes, die zuster Agnes ook in het geldtasje stopte, haar intrigeerden, begreep ze het en lachte breed. Elk produkt had een bepaalde waarde aan geld, en samen geteld kreeg je dan een totale waarde. Als je dan een velletje gaf met een hogere waarde, kreeg je andere terug om het verschil goed te maken. Prachtig! wat een systeem! Hoe waren die mensen daar opgekomen? Of bestond zoiets op Urda ook? Ze wist het niet. Ze keek nieuwsgierig toe hoe Zuster Agnes alle pakjes in de grote tas stopte die ze had meegebracht. "Kom, Loni." zei ze daarna en verliet de 'winkel'. Loni greep haar, bang om haar in de drukte te verliezen, weer stevig bij haar arm. Vlak naast de 'winkel' waar ze uit kwamen, gingen ze meteen weer een andere in, waar allerlei vreemde potjes, flesjes en doosjes stonden uitgestald en waar een mengeling van vreemde, aangename geuren in haar neus binnendrong. Hier was het gelukkig niet druk. Er kwam een aantrekkelijk uitziende vrouw naar hen toe - ook al weer met onnatuurlijk rode lippen, echter niet overdreven en volkomen passend bij haar gave huid - die iets zei wat ze niet verstond en zuster Agnes praatte even met haar. De vrouw had glinsterende knopjes in haar oorlelletjes, en een glinsterend, vermoedelijk zilveren kettinkje om haar hals met een eveneens zilveren kruisje eraan! Nu pas realiseerde ze zich dat veel van de vrouwen in de eerdere winkel ook sieraden aan hun oren hadden hangen en om hun hals en sommigen om hun armen, velen nogal opzichtig. In de wervelwind van impressies had ze daar echter nog geen aandacht aan besteed. De vriendelijke dame met mooi bruin, krullend haar en bruine ogen, nam hen mee naar een glazen kast waarin allerlei buisjes en doosjes stonden, koos er een buisje uit, trok er een dopje af, glimlachte breed tegen haar en streek ermee over haar lippen. Ze schrok er even van, maar de vriendelijke glans in de ogen van de vrouw stelde haar gerust. Daarna hield de vrouw een spiegel voor haar en Ze schoot in een hartelijke lach. Haar lippen hadden nu ook een onnatuurlijke kleur gekregen, maar niet zo overdreven rood, als bij de meeste vrouwen in de vorige winkel. In tegendeel. De ietwat overtrokken kleur paste heel mooi bij haar huidskleur en ze besefte dat deze vrouw kunstzinnig inzicht had. Ze wees naar zuster Agnes en zei: "Jij ook?" "Nee, nee!" lachte zuster Agnes. "Ik niet." "Waarom niet?" vroeg ze verbaasd. De vriendelijke dame lachte nu ook hartelijk, al begreep ze absoluut niet waarom. "Eerst taal leren. Dan zeggen." zei zuster Agnes. Dat was het hele probleem, bedacht ze. Ze wilde alles weten, maar niemand was nog in staat het haar uit te leggen. Haar eerste en belangrijkste taak was dan ook de taal te leren, zo snel als maar mogelijk was. "Hoe heet dat?" vroeg ze, naar het buisje wijzend. "Lippenstift." zei zuster Agnes en ze probeerde het na te zeggen. Nu wist ze waarom al die vrouwen veel te rode lippen hadden. "Vier en twintig." zei ze. "Nee!" zei zuster Agnes lachend. "alleen voor vrouwen! Niet voor mannen." "Waarom niet? vroeg ze, zwaar teleurgesteld. "Kijk naar mannen." zei zuster Agnes. en ze realiseerde zich ineens dat ze inderdaad alleen vrouwen met rode lippen had gezien. geen mannen, al was het haar een raadsel waarom niet. "Goed." zei ze. "Twintig." Zuster Agnes lachte weer en zei weer iets tegen de vrouw, die prompt 20 van die buisjes met kleurstiften bijeen in een pakje deed. Vervolgens nam ze hen mee naar de achterkant van de winkel, waar glinsterende en glitterende sieraden lagen uitgestald onder glazen deksels. Ze opende een van die deksels, haalde er twee dezelfde gouden dingetjes uit en klipte die aan haar oorlelletjes en hield haar weer een spiegel voor. De klemmetjes knelden een beetje maar toen ze het in de spiegel zag moest ze weer hartelijk lachen en hield haar cameraatje omhoog, om het spiegelbeeld goed op te vangen. Het stond ontzettend leuk, vond ze zelf. Het waren twee korte staafjes met kleine, ronde gouden bolletjes eraan. Ze keek zuster Agnes aan en zei: "Hoe heet dat?" "Oorbellen." zei zuster Agnes. "Vier en twintig!" antwoordde ze prompt. "Nee," lachte zuster Agnes weer. "Niet voor mannen." "Waarom niet?" vroeg ze, andermaal hevig teleurgesteld, omdat ze absoluut niet inzag waarom mannen niet zulke leuke sieraden aan hun oren mochten dragen. Maar zuster Agnes wist het beter dan zij, besloot ze en legde zich erbij neer. "Goed, twintig." besliste ze. De vrouw liet haar zelf twintig verschillende paar 'oorbellen' uitzoeken, waarbij zuster Agnes telkens op het eraan hangende kaartje keek en soms een bedenkelijk gezicht trok en zei: "Heel duur." "Wat is 'duur'?" vroeg ze. "Veel geld." antwoordde zuster Agnes. Ze haalde haar schouders op, zoals ze dat anderen ook al had zien doen, ten teken dat het haar niet interesseerde hoe 'duur' het was. "Hebben we geld genoeg?" vroeg ze nieuwsgierig en weer trots dat ze die zin moeiteloos kon uitspreken. "Ja, hoor!" lachte zuster Agnes met een vertederde blik op haar gezicht. De aantrekkelijke dame pakte alle 'oorbellen' afzonderlijk in een mooi doosje met een kleurig strikje erom. "Wat voor mannen?" vroeg ze nadrukkelijk. De dame van de winkel begreep het ook en dacht even na. Ze liep weg en kwam terug met een bakje vol glinsterende ringen. "Hoe heten de mannen?" vroeg ze. "Sal..." zei ze zelf, trots dat ze de vraag direkt had verstaan. De dame pakte een gouden ring met een sierlijke letter 'S' eraan. "Ja, ja! Mooi!" riep ze opgetogen uit. "N, van Nog." zei ze. en vervolgens: "T van Tar en F van Fos." Ze was er apetrots op dat ze zelf met de dame had kunnen praten, zonder te haperen. Zuster Agnes deed haar voor hoe ze die ringen aan hun ringvinger moesten doen. ze was opgetogen. "Wat als groot of klein?" vroeg zuster Agnes. "klein of groot maken." besliste ze, want dat was voor de jongens geen probleem. Het was goud en dat kon je gewoon verhitten om het kleiner of groter te maken, wist ze maar al te goed. De ringen gingen ook elk in een sierlijk doosje, waar de letter op stond van de ring die erin zat. Alles bij elkaar moest ze er meer dan elf honderd gulden voor betalen, maar dat vond ze geen enkel probleem. Ze had nog geld genoeg, wist ze en als het op was kon ze pater Andreas nog een diamant geven in ruil voor meer geld. Zuster Agnes stopte alle pakjes ook in haar grote tas en de dame in de winkel geleidde hen uiterst vriendelijk naar de deur en zei hartelijk tegen haar: "Dag Mevrouw!" en tegen zuster Agnes zei ze breed lachend "Dag zuster." "We gaan terug naar de auto." zei zuster Agnes en ging een zijstraat in. Op de hoek daarvan stonden twee mannen te praten, maar dat was het niet wat haar aandacht trok, maar het feit dat de ene man een wit dun staafje in de mond had, dat aan het einde brandde terwijl hij af en toe rook uit zijn mond blies. Ze kneep zuster Agnes in de arm en wees er naar en trok een vies gezicht. Zuster Agnes keek om en zei: "Die man rookt. Een sigaret. Vies, hè?" en ook zij trok een vies gezicht. "Heel slecht!" konstateerde ze. Ze wilde uitleg vragen, maar het had geen zin. Haar kennis van de taal was nog veel te gebrekkig. Het was voor haar echter volkomen onbegrijpelijk, dat iemand rook zijn mond inzoog en weer uitblies. Dat moest toch verschrikkelijk ongezond zijn! Waarom deed zo'n man dat in vredesnaam? Haar hoofd liep finaal om van de vragen, over alles wat ze zag, hoorde en zelfs rook. Maar al die vragen zouden moeten wachten tot haar kennis van de taal voldoende was om ze te stellen. Wat een dag! Wat een fascinerende, enerverende, intrigerende, ja zelfs mysterieuze en beangstigende dag was dit, waarin ze van de ene minuut op de andere steeds weer volkomen nieuwe indrukken te verwerken kreeg, zonder dat ze er iets van begreep. Op de hoek van het plein waar de auto stond, passeerden ze een 'winkel' waar allerlei fruit lag uitgestald. Ze herkende daartussen de vrucht die ze die middag had gegeten en die 'sinaasappel' heette. Ze hield zuster Agnes staande en wees ernaar. "Sinaasappelen kopen?" vroeg zuster Agnes lachend. "Ja, voor mijn vrienden." antwoordde ze. "Heel goed." lachte zuster Agnes en trok de deur van de 'winkel' open. Binnen werden ze hartelijk begroet door een blozende, breed glimlachende man, met uiterst vreemd, naar het leek, houten schoeisel aan. Ze verstond geen woord van wat hij zei, maar het klonk HEEL vriendelijk. "drieëntwintig sinaasappelen." zei zuster AGnes tegen hem. "Nee," kwam Loni tussenbeiden. "vierentwintig." Zuster Agnes keek haar verrast aan. Daarom haalde ze haar analysestift te voorschijn uit haar tas en liet haar die zien. "Een voor dit." zei ze ernstig. "Ooo!" riep zuster Agnes begrijpend uit en terwijl de man 24 sinaasappelen in een zak begon af te tellen keek ze nieuwsgierig rond naar alle andere vruchten die lagen uitgestald. Zuster Agnes wees op een soort en noemde ze "bananen" en voegde eraan toe: "heel lekker." "O," knikte ze en wees ernaar. "zesentwintig." besliste ze en omdat zuster Agnes een beetje verbaasd keek voegde ze eraan toe: "Ook een voor jou en een voor mij." en lachte hartelijk om zichzelf, omdat ze die hele zin zo maar had uitgesproken. Ze droeg de beide zakken zelf naar de auto. De terugrit was heel wat minder enerverend dan de reis naar de stad. Ze had nu wat rustiger de tijd een 'schip' te bekijken dat op de 'rivier' door het water bewoog, heel langzaam, met een man in een klein hokje, achter op het 'schip', draaiend aan een groot wiel om het gevaarte te sturen. Als dat een transportmiddel was, dacht ze, was het wel een uiterst traag middel, dat bovendien nog gebonden was aan een rivierloop. Eén nieuwe, en enigszins schrikaanjagende ervaring deed ze nog op op de grote 'weg', zoals die baan bleek te heten. Ze waren bijna op het punt waar ze weer af moesten slaan om naar huis te gaan, toen hen een gemotoriseerde tweewieler passeerde met afschuwelijk ronkende motor. "Motorfiets." noemde zuster Agnes het. en toen ze, vlak bij huis weer een gewone tweewieler passeerden met een man erop die zelf de pedalen rond bewoog, noemde zuster Agnes het een "fiets". Gelukkig werd alles door haar computertje opgenomen, anders zou ze al heel wat woorden vergeten, want haar hoofd liep nu echt om. Ze was moe, doodmoe; niet vanwege de lichamelijke inspanning, wist ze heel goed, maar vanwege de onmacht om alle volslagen onbekende verschijnselen en gebeurtenissen te verwerken. Ondanks dat voelde ze zich ziels gelukkig, omdat ze zich in een wereld bevond, waar alle mensen en zelfs de dieren tot nog toe goed voor haar waren en vriendelijk en behulpzaam. Dat bleek onmiddellijk weer, op het moment dat ze thuis gekomen uit de 'auto' stapte en uitbundig begroet werd door Pukkie. Zuster Agnes bracht haar met haar spullen naar haar slaapkamer en zei, wijzend op het bed: "Ga slapen." Ze wees op haar horloge. "Vier uur. Twee uur slapen. Zes uur kom ik terug." Haar hart sprong op van blijdschap. Alweer had zuster Agnes, zonder dat ze het haar kon zeggen, begrepen hoe ze zich voelde. Ze omhelsde de vrouw spontaan en zei: "Ja, dank je wel, zuster Agnes." Die avond, tegen tien uur, toen het al donker was, stond ze, samen met zuster Agnes achter in 'de tuin' - zoals dat bleek te heten - van het gebouw op de open plek en schakelde haar zendertje in op ontvangen. Ze had vanuit haar slaapkamer, vóór ze was gaan slapen al even kontakt met Sal, Krawi en Sanri gehad, en die bleken precies begrepen te hebben wat de bedoeling was van de dingen die ze voor hen gekocht had. "Sal, Krawi, San," zei ze zacht. "Jullie kunnen komen. Ik zet het baken aan." "We komen eraan." zei de stem van Sal alsof hij naast hen stond. Ze drukte een knopje in aan de zijkant van het zendertje om haar pols, pakte zuster Agnes bij de arm en zei: "Ze komen." en keek naar de hemel. Zuster Agnes volgde haar blik en wilde ineens van schrik achteruit gaan toen er een scherp groenig licht met grote snelheid omlaag kwam. Nu was het de beurt aan zuster Agnes om vol onbegrip een nieuwe ervaring op te doen, dacht ze, lachend bij zichzelf. Ze sloeg haar arm om zuster Agnes been en trok haar een eindje achteruit. "Niet bang zijn." zei ze lachend en in haar eigen taal in het zendertje:"We zien je." "We zien jullie ook." antwoordde Sal. Ze drukte het bakentje uit en enkele sekonden later remde de pendel vlak voor hen met licht suizend en sissend geluid maar verder volmaakt geruisloos af en stond even later op de grond. Er was maar net genoeg plaats tussen de bomen en omheining. De deur schoof open en Sanri sprong naar buiten. Loni ving haar op in haar armen en omhelsde haar stevig, alsof ze elkaar in geen jaren meer hadden gezien. "Kijk uit, domoor!" riep ze uit. "Denk aan het hogere gewicht." "Ja, lachte Sanri, "Dat is al de tweede keer dat ik dat vergeet. Vanmorgen ben ik op m'n snufferd gevallen." Loni stelde haar voor aan zuster Agnes. Met grote moeite, maar toch blijk gevend dat ze de ononderbroken uitzendingen van Loni goed hadden gevolgd, zei Sanri: "Dag, ... zuster Agnes.Goed... voor... Loni ... zijn, ja?" Zuster Agnes kwam een beetje bij van haar schrik en zei, met lichtelijk hese stem van de spanning: "Ja, hoor." Intussen was Krawi wat voorzichtiger naar buiten gekomen en omhelsde haar en zei: "En nou moet je me eerst beloven beter op te letten wat je eet, anders zeg ik 'to aan Mila, stouterd!" "Ja, hoor, ik beloof het." Lachte Loni en stelde ook haar voor aan zuster Agnes. Sal, die meteen na Krawi uit het toestel stapte, gaf haar een extra stevige knuffel en zei: "Je bent geweldig, Kleintje. Als je zo door gaat kunnen we je gauw weer komen halen. Doe je best." Ze lachte blij en stelde hem ook aan zuster Agnes voor. Ook hij gaf er blijk van goed te hebben opgelet tijdens haar uitzendingen want hij zei tegen zuster Agnes, weliswaar met grote moeite vanwege de uitspraak: "Jai Loni vel lerren! Loni wai vel lerren." Nu lachte zuster Agnes en zei: "Ja, hoor. Ik zal mijn best doen." Sal keek Loni onbegrijpend aan maar die verstond de laatste woorden evenmin, daarom wijzigde zuster Agnes het en zei: "Ik Loni veel leren." "Ja, koet." zei Sal trots op zichzelf. Loni overhandigde hem alles wat ze voor ze gekocht had en zei gelukkig: "Geef Mila een heel stevige, extra knuffel van mij en zeg dat ik voortdurend aan haar denk en haar heel erg mis. En nou gauw weer weg, voor er iemand komt kijken. Want één ding weet ik al zeker, we moeten ons hier niet zo maar als buiten planetaire wezens vestigen." "Dat hebben wij ook al begrepen." zei hij. Na nogmaals door alle drie stevig geknuffeld te zijn, stapten ze weer in en het volgende moment verdween het toestel als in een flits in het nachtelijk duister, eerst als een fel groenig licht, daarna snel kleiner wordend recht omhoog, tot het niet meer te zien was. Ze sloeg haar arm om zuster Agnes been en zei: "Kom, zuster Agnes. Nou jij mij veel leren." "En goed voor je zijn." lachte zuster Agnes, ondanks het feit dat in haar stem duidelijk de opwinding hoorbaar was, van de ervaring van zo-even. "Waar gaan ze been?" vroeg ze, met die vraag haar nog steeds niet verdwenen twijfels uitsprekend. "Jij weet heel goed." antwoordde Loni en drukte haar arm wat steviger om haar nieuwe vriendin been. "Naar de maan, hè?" zei zuster Agnes alsof ze het ongeloof eindelijk van zich afschudde. "Ja, naar de maan." bevestigde Loni en trok haar mee. * * * Ze stond voor de grote spiegel in haar slaapkamer en borstelde haar haren. Ze was de dag tevoren alleen naar de kapster geweest in het dorp en had haar haren in model laten knippen. De kapster had haar nog allerlei andere behandelingen aanbevolen, maar die had ze afgewezen. Haar haren hadden natuurlijke grote krullen en met het model dat de kapster erin had aangebracht stond het echt leuk. Ook de zilveren oorknopjes in haar oorlelletjes stonden heel charmant, vond ze zelf. Ze had het er uiteindelijk toch maar op gewaagd gaatjes in haar oren te laten prikken, al had ze wel zelf een anti-ontstekingsmedicijntje van Mila gebruikt om ze te laten genezen. Ze hield van zilver. Het stond veel leuker bij haar bruine huid, vond ze. Ook het zilveren kettinkje om haar hals met een zilveren kruisje eraan vond ze zelf leuk staan. Dat was alle opsmuk die ze zich gunde, want het horloge, dat ze ook gekocht had, was geen opsmuk. Alle armbanden, ringen en dikke halskettingen die men haar in sommige winkels had proberen aan te smeren had ze resoluut afgeslagen. Ze kende zelfs al een Nederlands spreekwoord dat ze in zulke gevallen meestal gebruikte: 'Al draagt een aap een gouden ring, 'to is en blijft 'n lelijk ding.'. Het deed haar iedere keer opnieuw denken aan de jongens, die een grote aap voor een behaarde mens hadden aangezien. Vrouwen hier op aarde, had ze al gekonstateerd, besteedden ontzettend veel tijd aan hun uiterlijk. Dat moest te maken hebben met hun sociale positie in de gemeenschap, die duidelijk verre van gelijk was aan die van de mannen. En dan te bedenken, zoals zuster Agnes haar had uitgelegd, dat Nederland wat de positie van de vrouw betrof, behoorlijk voor liep op grote delen van de rest van de aarde. Vrouwen, zo konstateerde ze, probeerden door hun uiterlijk de aandacht te trekken, met name van de mannen, en daar had zij alleen maar minachting voor, omdat het bewees dat vrouwen zich niet op hun persoonlijkheid lieten voorstaan, maar op hun uiterlijk. Zuster Agnes was dat volkomen met haar eens. Volgens haar, waren het, in de geschiedenis van de mensheid vooral de nonnen geweest, die zich hadden weten te verheffen boven de achterstelling van de vrouw in de gemeenschap. Ze wist nog maar weinig van de geschiedenis van de mensheid op aarde. Ze wist dat ze in het jaar 1963 na Christus op aarde was, en dat er grote veranderingen op til waren zowel in de aardse wereld als geheel, als in de katholieke kerk, maar ze had besloten haar aandacht daar nog niet op te richten. Ze had al haar tijd nodig voor andere zaken, vooral om de taal goed te leren en voor de godsdienst! De rest zou later wel komen. Ze had haar groene jurk aangetrokken, omdat zuster Agnes die zo mooi vond. Haarzelf kon het weinig schelen wat ze voor kleren aan had, maar omdat ze vandaag, voorlopig haar laatste dag op aarde, met zuster Agnes naar de dorpskerk zou gaan, had ze deze jurk gekozen, om haar te plezieren. Ze bracht snel een beetje lipstick aan op haar lippen en glimlachte tegen zichzelf in de spiegel. Het was goed zo, zag ze. Ze pakte haar gordel en gespte hem om. Eigenlijk paste die niet bij de jurk, maar ze ging nooit haar slaapkamer uit zonder de gordel. Ze wierp de band van haar tas om haar schouder en verliet de kamer. Ze vergat weer, zoals altijd, om hem op slot te doen, hoe vaak zuster Agnes haar ook al gezegd had dat ze dat moest doen. Het kwam gewoon niet bij haar op, ondanks dat ze er een heleboel uiterst waardevolle spullen in had liggen. Die moesten allemaal mee naar de maan, evenals een hele rij koffers en dozen, die al in de schuur stonden, achter in de kloostertuin, klaar om die avond, na donker in de pendel te worden geladen om mee te gaan naar het schip op de maan. Zuster Agnes had haar uitgelegd wat diefstal was en dat er mensen waren die bezittingen van anderen stalen, iets wat ze totaal niet begreep, maar ze kwam niet op de gedachte dat zoiets ook in het klooster der franciscanessen zou kunnen gebeuren. Ze holde de trap af, en zag zuster Agnes beneden al op haar staan wachten. "Heb je je regenjas bij je?" riep zuster Agnes van beneden. "Ze hebben regen voorspeld." "O, nee," zei ze, en holde terug naar haar kamer. Regen! Dat was ook al zoiets waar ze helemaal niet aan dacht. Toen ze de eerste keer regen had gezien en gehoord, wilde ze onmiddellijk naar buiten om het ook te voelen. Gelukkig was zuster Agnes bij haar geweest en had haar eerst een regenjas met capuchon aan gedaan, anders had ze, volgens zuster Agnes, een goeie kans dat ze een longontsteking zou oplopen. Ze had er niet genoeg van kunnen krijgen, om in die stromende regenbui buiten te lopen, en de dikke druppels op haar regenjas en capuchon te voelen en horen vallen. Ze had haar handen uitgestoken om het hemelwater op te vangen en het te proeven. Het was zoiets volkomen vreemds geweest, zo fascinerend, dat ze urenlang in de regen zou zijn blijven lopen als zuster Agnes haar niet naar binnen had gehaald, voor ze klieder natte voeten zou hebben gehad, omdat ze zich er niet van kon weerhouden om door de ontstane plassen te lopen. "Je bent net een klein kind!" had zuster Agnes gelachen. "Ik voel me ook als een kind, want ik heb dit nooit van mijn leven meegemaakt." had ze geantwoord. Zuster Agnes was fantastisch. Hoewel ze inmiddels heel goed het verschil kende tussen 'jij' en 'U' was zuster Agnes 'jij' gebleven, want ze was een onafscheidelijke vriendin geworden. Moeder overste had zuster Agnes geheel vrijgesteld om haar te begeleiden. Puur toevallig - of was het wel zo toevallig? - was voor zuster Agnes net op de avond dat zij, Loni, was gearriveerd, de grote schoolvakantie begonnen. Ze was lerares Frans en engels en bleek ook goed onderlegd te zijn in theologie en filosofie. Ook puur toevallig - of was het wel zo toevallig - had zuster Agnes die avond een wandelingetje gemaakt in de grote kloostertuin, samen met zuster Magda en zuster Clara. Ze maakte wel vaker een wandelingetje, had ze verteld, maar zelden met zuster Magda en zuster Clara, wier ontwikkelingsniveau ver bij het hare achter lag. Zuster Magda - de kokkin van het klooster - en zuster Clara - haar keukenhulp - waren er heilig van overtuigd, zo vertelde zuster Agnes, dat zij uit een vliegende schotel was gekomen, maar moeder overste had hen ten strengste verboden dat verder te vertellen. "En wat denk jij?" had ze lachend gevraagd. "Ik denk niets." zei zuster Agnes. "Ik weet dat je van buiten de aarde komt. Daar raakte ik de eerste avond al van overtuigd. Een aards mens kan niet zo volslagen onbekend zijn met zelfs de meest alledaagse aardse dingen zoals jij." Ze griste haar regenjas van de kapstok in haar slaapkamer en holde weer terug naar de hal van het Klooster. Zuster Agnes moest in de dorpskerk het orgel gaan spelen voor de hoogmis, omdat de organist ziek was geworden. Het was zondag, vandaag. Ook al weer zoiets, waaraan ze van het begin af had moeten wennen, dat er dagen waren waarop de dagelijkse routine werd onderbroken! Rustdagen! Feestdagen! Vakantiedagen! Allemaal dingen die ze nooit had gekend. Ze had zelf gevraagd om mee te mogen gaan. Ze was helemaal weg van het orgelspel van zuster Agnes, nadat ze dat voor het eerst had gehoord, de tweede of derde dag na haar aankomst in het klooster. Zuster Agnes had haar toen meegenomen naar het koor in de kapel van het klooster, waar ze het orgel was gaan bespelen, terwijl de zusters in de kapel zongen. Het was prachtig geweest! Ze had er niet genoeg van kunnen krijgen en na afloop van de dienst had zuster Agnes, speciaal voor haar, nog wat extra muziek gespeeld, van componisten als 'Bach' en 'Händel'. Ze had als het ware het gezicht van Trewi voor zich gezien, en hoe die in ecstase zou zijn geraakt, als ze dat zou horen en tegelijk zien, hoe die schitterende muziek werd gemaakt. Ze had geen rust meer gehad, tot ze in de stad een platenspeler had gekocht en een flinke stapel langspeelplaten van Bach, Händel, Beethoven, Mozart, en andere moeilijke namen als Chopin, Tchaikofski, Paganini en Manuel de Falla. Als ze terug zou zijn in hun schip, zouden ze die muziek kunnen overzetten in digitale vorm, zodat ze het geruis van de naald waarmee de platen werden afgespeeld, geheel konden onderdrukken. Maar zelfs zo, hoe primitief ook, was het al onvoorstelbaar mooi om naar te luisteren. Als zuster Agnes haar niet had afgeremd, had ze nog veel meer platen gekocht. Niet dat zuster Agnes dacht dat ze er geen geld genoeg voor had, want ze wist wel beter. Die ene diamant, die ze aan pater Andreas had gegeven, had maar liefst op een veiling vijftigduizend gulden opgebracht, die pater Andreas grotendeels onder zijn eigen naam op een bankrekening had gezet, omdat zij zelf geen identiteitspapieren kon overleggen. Als ze geld nodig had, gaf hij haar een cheque aan toonder, of, zoals ze meestal voorstelde, een cheque op naam van zuster Agnes. Pater Andreas stond nog steeds zwaar in dubio over haar herkomst. Hij kon er niet onder uit dat ze geen normale aardse mens was, vooral nadat ze in de recreatiezaal tot grote bewondering van alle zusters in een wip het al twee weken kapotte televisietoestel had gerepareerd, evenals zijn bandrecorder, die ze 'een dom ding' vond, terwijl ze beweerde er nooit eerder een te hebben gezien. Anderzijds echter, had hij tegen zuster Agnes gezegd dat hij zich niet kon voorstellen dat buitenaardse intelligente wezens, als ze al bestonden, volkomen menselijk zouden zijn. Bovendien zat hij nog steeds met haar uitleg in zijn maag, dat hun planeet van oorsprong op een afstand van veertig lichtjaar van de aarde verwijderd was, terwijl zij slechts twintig jaar onderweg waren geweest. Zijn verbazing was echter ten top gestegen, toen hij had gezien dat zij, tijdens een gesprek, in minder dan een sekonde een woord opzocht, in haar computertje, waarin ze, zoals zuster Agnes hem had uitgelegd, de hele grote Van Dale had opgeslagen door haar computertje boven het boek te houden en razendsnel de bladzijden om te slaan. Dat had ze inmiddels met verschillende boeken gedaan, zoals de hele Willibrordus vertaling van de bijbel, een grote wereldatlas èn, ... met waar engelengeduld, een komplete, grote encyclopedie. "Ze heeft ze niet alleen opgeslagen en kan elk gewenst onderwerp binnen één seconde terugvinden," had zuster Agnes hem uitgelegd, "maar ze heeft de hele inhoud ook al overgeseind naar haar vrienden op de maan." "Mijn vrienden," had Loni lachend uitgelegd, toen zuster Agnes haar verwondering had uitgesproken over het inscannen van de encyclopedie, " kunnen jou geen uitleg vragen. Als zij dus iets lezen, bijvoorbeeld in de bijbel, over herders, schapen en lammeren, hebben ze geen idee waar het over gaat en dat moeten ze dus kunnen opzoeken." Overigens was het ook puur toeval geweest - of was het wel zo toevallig? - dat pater Andreas èn in Nederland was èn juist de avond van haar aankomst in het zusterklooster aanwezig was. Hij was missionaris, die zes jaar ergens in de missie had gewerkt en nu zes maanden met verlof was, en was die avond in het zusterklooster, omdat moeder overste, die een zus van hem was, juist die dag jarig was. Ze hadden besloten te voet naar de dorpskerk te gaan, omdat het hooguit tien minuten lopen was en ze hield van lopen, vooral door de vrije natuur, waar ze maar niet genoeg van kon krijgen. Ze was kort na haar aankomst op haar eentje een keer naar het grote korenveld gewandeld, om er in uiterste bewondering de korenaren èn de prachtige, blauwe korenbloemen te bewonderen. Ook fietsen deed ze graag. Zuster Magda had haar leren fietsen in de tuin van het klooster. Ze had haar cameraatje bij zuster Magda om de hals gehangen, zogenaamd om het niet te beschadigen, zonder dat zuster Magdda wist wat het was, om haar capriolen op te nemen en naar haar reisgenoten uit te zenden. Ze had zich rot gelachen, vooral toen zuster Magda haar voor het eerst los liet en zij kop voor een bloembed in reed en op de grond plofte. "O jee!" had zuster Magda geroepen. "Nou krijgen we ruzie met zuster Geertruid! Die is zo trots op haar bloemen!" Het was mooi weer en zag er niet naar uit dat het zou gaan regenen. Daarom hield ze haar regenjas over haar arm, terwijl ze door de prachtige bomenlaan liepen die van het klooster naar de hoofdstraat van het dorp leidde. Er kwam ineens een eend met kleintjes voor hen over de laan waggelen. Ze bleef staan en raakte helemaal in vervoering van het prachtige schouwspel. "Kom," zei zuster Agnes, lachend. "anders komen we te laat." In de bomen floten allerlei vogels. Ze kende de meeste al bij naam en kon zich er soms niet van weerhouden om in pure ecstase naar ze te kijken en te luisteren. De hemel was blauw met hier en daar wat kleine, witte wolkjes en de wind was zacht en lekker warm, ondanks dat het nog vrij vroeg in de ochtend was. Wat een wereld! Wat een machtig mooie wereld! Ze kon er maar niet op uitgekeken raken. Wat een oneindig grote kunstenaar die dit had bedacht! Die kunstenaar, wist ze nu, was God. Ze herinnerde zich hoe ze voor het eerst met zuster Agnes over God had gesproken, toen ze nog maar nauwelijks voldoende woorden en uitdrukkingen kende om redelijk van gedachten te wisselen. Nu, bijna een maand na haar aankomst, en aan het eind van haar eerste verblijf op aarde, had ze weinig moeite meer met de taal. Zuster Agnes en iedereen trouwens, was stomverbaasd over haar opname capaciteit. Ze nam per dag minstens duizend nieuwe woorden en uitdrukkingen op en leerde ze tegelijkertijd aktief gebruiken. "Maar dat is toch mijn doel." had ze gezegd toen zuster Agnes haar bewondering erover had uitgesproken. "Maar je moet 'to maar kunnen!" had zuster Agnes geantwoord. "Ik heb vier vreemde talen geleerd, en elk ervan heeft me meer dan een jaar gekost, voor ik mij er een beetje redelijk in kon redden." Ook het feit dat er op aarde duizenden verschillende talen werden gesproken had haar in hoge mate verbaasd, aangezien er, voor zover zij wist, op Urda slechts één taal bestond, maar achteraf had ze bedacht dat dat helemaal niet zo onlogisch was als het haar in eerste instantie had toegeschenen. Dat eerste gesprek over god zou ze nooit van haar leven meer vergeten, wist ze. Het beeld van de man aan het kruis had haar vanaf de eerste dag niet meer los gelaten. Iedere keer als ze weer in de kloosterkapel kwam - en dat was in ieder geval elke ochtend - werd haar blik onweerstaanbaar door dat beeld aangetrokken en bekeek ze weer de 'kruiswegstaties', die alsmaar meer voor haar gingen leven. "Wie is Jezus Christus." had ze gevraagd. "De zoon van god." had zuster Agnes geantwoord, alsof haar de kathegismus werd overhoord. De uitdrukking van onbegrip was overduidelijk geweest op haar gezicht, toen ze had gevraagd: "Wie of wat is god?" "God," had zuster Agnes gezegd, "is de schepper van alles wat bestaat." De uitdrukking op haar gezicht werd er niet minder onbegrijpend op. In tegendeel. Ze vroeg zich verbaasd af of zuster Agnes plotseling haar didactiek overboord zette, om nieuwe woorden en uitdrukkingen in zodanig verband te gebruiken dat de betekenis ervan min of meer direkt duidelijk was. "Wat is een 'schepper'? vroeg ze daarom, met een ietwat misnoegde blik in haar ogen. Zuster Agnes aarzelde. Ze had er kennelijk moeite mee de juiste woorden te vinden om haar op eenvoudige wijze de uitleg te geven die zij kon verstaan. Ze hield Loni echter tegen toen die het woord in haar computertje wilde opzoeken en zei, Uiteindelijk, zoekend naar woorden: "Een schepper, ... is iemand , ... die iets maakt uit niets." Loni fronste verbaasd haar wenkbrauwen en zei zonder aarzelen: "Niets bestaat niet dus uit niets kun je niets maken." Zzuster Agnes was, door dat ogenblikkelijke antwoord duidelijk uit het veld geslagen. Ze erkende niet alleen dat haar vreemde vriendinnetje, rationeel gesproken volkomen gelijk had, maar zat bovendien met het probleem dat ze moeilijk met alle officiële theologische formuleringen kon aankomen, bij iemand die zo weinig van de taal begreep, en helemaal geen kennis had van de geschiedenis. Aarzelend zei ze: "De wereld bestaat." "Ja." antwoordde haar leerlinge. "Ga door." "Wie heeft de wereld gemaakt?" vroeg zuster Agnes. Ze gaf niet meteen antwoord. Ze keek zuster Agnes geïntrigeerd aan. Dat was nu precies de kardinale vraag die al zo lang in haar hoofd rondspookte en waarop ze het antwoord zocht. Na lang aarzelen zei ze: "Wat is jouw antwoord?" "De wereld moet een begin, een oorzaak hebben, nietwaar?" zei zuster Agnes, langzaam en nadrukkelijk. Loni haalde haar schouders op. "Waarom?" vroeg ze. Ze zag dat zuster Agnes uit het veld geslagen was door dat antwoord. Dat was niet haar bedoeling geweest. Later had zuster Agnes haar verteld, hoe op dat moment haar hele wereld van dogmatische zekerheden als het ware was ingestort. Niemand in haar leven had ooit getwijfeld aan wat voor haar altijd een onweerlegbare evidentie was geweest en nu zat er iemand tegenover haar die dat wel deed en wel op zodanig simpele manier, dat ze er geen antwoord op had. Loni glimlachte om haar gerust te stellen en voegde er verzachtend aan toe: "Ik weet niet of de wereld een begin heeft of niet. Jij gelooft dat de wereld een begin heeft, nietwaar?" Zuster Agnes putte weer moed uit haar toevoeging en antwoordde, nog met een onzekere klank in haar stem: "Ik heb een begin en een einde. Jij hebt een begin en een einde. De aarde heeft een begin en een einde. De zon heeft een begin en een einde, waar of niet?" "Ja, ga door." moedigde ze haar aardse vriendin glimlachend aan. In haar eigen taal zou ze een uiteenzetting hebben kunnen geven over het statistische karakter van de causaliteit in de fysische mechanica van de natuur, terwijl het bovendien onbewijsbaar was dat een causale reeks per se een eerste oorzaak moest hebben, maar ze besefte heel goed dat ook dat feit niet inhield dat er géén sprake van oorzakelijkheid was. Ze wachtte gespannen om te horen wat zuster Agnes verder zou zeggen. "Alles wat wij kennen is in ontwikkeling van een begin naar een einde. Wat een begin heeft moet een oorzaak hebben. De oorzaak van de wereld moet zelf geen oorzaak hebben." zei zuster Agnes, steeds langzaam sprekend en haar uiterste best doend woorden te gebruiken die ze al kende, of gemakkelijk kon herleiden uit het zinsverband. ze leunde achteruit in haar stoel. Ze kon de scepsis niet geheel uit haar gelaatsuitdrukking bannen. Iets wat zelf geen oorzaak had, maar wat oorzaak was, was logischerwijs ondenkbaar, vooral omdat het een andere ondenkbare konsekwentie had, namelijk dat het ook buiten plaats en tijd moest bestaan. Maar ze realiseerde zich onmiddellijk, dat als de wereld geen oorzaak had, de wereld zelf zijn eigen oorzaak was en dat was helemaal ondenkbaar, want dan moest de wereld zelf tijdloos zijn, of de tijd was oneindig! "Dus ook geen materie zijn," zei ze en de spanning moest op haar gezicht te lezen zijn geweest. "want alle materie heeft volgens jou een oorzaak." konkludeerde ze. "Juist." riep zuster Agnes opgetogen uit, zich andermaal verbazend over de denkkracht van haar buitenaardse vriendin, die met de weinige woorden die ze pas kende, uiterst ingewikkelde konklusies wist te formuleren. "Maar kan er iets bestaan wat geen oorzaak heeft en geen materie is?" vroeg ze meer verbaasd over haar eigen konklusie dan over de woorden van zuster Agnes. Zuster Agnes had zich afgevraagd, zo had ze later ook verteld, hoe Sint Thomas van Aquino zou hebben gereageerd met iemand als zij voor zich. Het was heel mooi en wel om fraaie godsbewijzen te formuleren, als je alleen aan je studeertafel zat, zonder iemand tegenover je die intellektueel hoog ontwikkeld was, maar geen enkel begrip had van wat je met 'God' bedoelde en die, volkomen terecht, zo gaf ze toe, de vraag "Waarom?" stelde. Ze was er, na dat eerste gesprek, urenlang in zichzelf mee bezig gebleven. Na enige aarzeling zei ze: "Kan er materie bestaan zonder oorzaak?" "Ik weet 'to niet, maar ik denk van niet." zei ze onzeker. Ze tikte snel een woord in haar eigen taal in op haar computertje, lachte verheugd en vervolgde: "Ik kan geen van beide veronderstellingen bewijzen. Maar volgens jou moet er dus een oorzaak zijn, die zelf geen oorzaak heeft en geen materie is." Wat is dat dan?" "Dat is God." zei zuster Agnes. "Het wezen dat in, door en uit zichzelf bestaat, zonder begin en zonder einde. Dat geen materie is maar geest." "Wat is 'geest'?" vroeg ze gespannen. "Geest is.... eh..." begon zuster Agnes, zoekend naar woorden, maar voor haar aardse vriendin de uitleg bedacht had, had ze het al op haar computerscherm staan: 'vermogen om te denken, te voelen en te willen'. "Dus God is geest en wij hebben geest." antwoordde ze. "Dus wij zijn ook een beetje god?" Zuster Agnes lachte hartelijk en knikte uitbundig. "Precies! Precies!" riep ze uit. "God is oneindige geest, volmaakte geest, tijdloze geest, niet aan materie gebonden. God is het begin en het einde van alles wat bestaat. God is eeuwig en wij zijn eeuwig, omdat we, na de dood in Hem zullen opgaan." "Niet zo veel ineens!" riep ze uit, haar hand bezwerend opstekend om haar woordenstroom te stuiten. "Eerst uitleggen: wat is 'oneindig'?" "Zonder einde." antwoordde zuster Agnes. "Aha!" riep Loni begrijpend uit. "en wat is 'volmaakt'?" Zuster Agnes aarzelde, weer in zichzelf zoekend naar een definitie. Daarom tikte ze het woord in op haar computertje en nauwelijks een seconde later stond er: "zonder enig gebrek" "Ja, begrepen." lachte ze en vervolgde: "en wat is 'eeuwig'?", maar het stond al op haar scherm, voor zuster Agnes kon antwoorden: 'zonder (begin en) einde'. Dat was meer dan voldoende voor haar. Het was precies het antwoord waarnaar ze zo heftig verlangde, al besefte ze terdege dat verlangen op zich geen basis was voor waarheid. "Dus, onze geest eindigt niet met de dood?" "Nee," erkende zuster Agnes. "Al wat eenmaal bestaat kan nooit meer niet bestaan." ze liet die woorden even diep tot zich doordringen. Haar gezicht straalde kennelijk tegelijk twijfel en verwachting uit, want zuster Agnes vervolgde: "Onze geest, gebonden aan ons lichaam, eindigt niet met de dood, maar begint een eeuwig leven." De entropie van het bewustzijn! dacht ze, maar het ontbrak haar aan de nodige woorden om daarover diepgaand te diskussiëren. Als het echter entropie was, bedacht ze, bood het ook geen perspektief om naar te verlangen. De klokken van de dorpskerk luidden al, toen ze de hoofdstraat van het dorp opgingen en verschillende mensen hen vriendelijk groetten, die ook onderweg waren naar de kerk om de hoogmis bij te wonen. Sommige passeerden hen op de fiets en anderen in auto's, maar velen ook waren te voet. Ze waren allemaal netjes op z'n zondags gekleed, zag ze, vriendelijke, aardige mensen, allemaal mensen, voor wie op de een of andere manier hun geloof in God belangrijk genoeg was om Hem eer te gaan brengen in een zondagsmis. Daarmee had ze overigens ook een groot probleem gehad, toen ze de taal al behoorlijk vlot sprak. Zuster Agnes had haar van alles te lezen gegeven en in een van die teksten was ze de stelling van de katholieke Kerk tegengekomen die luidde dat er buiten de Kerk geen heil bestond. Ze had het nogal verontwaardigd aan zuster Agnes voorgelegd, die onmiddellijk begreep waarom ze daar een probleem van maakte. "Er zijn, in de loop van de geschiedenis van de Kerk soms heel vreemde ideeën opgekomen en vastgelegd." legde ze uit. "Ook theologen zijn maar mensen en soms zelfs erg domme mensen." had ze gelachen. "Ik ben het volkomen met je eens dat die stelling onzinnig is. Wat voor een God zou dat zijn, die miljarden mensen verdoemt omdat ze niet katholiek zijn? Maar er is een andere leerstelling in de kerk, die wij als kinderen al in onze kathegismus leren en die blijkbaar door die theologen is vergeten. Die stelling luidt, dat wie te goeder trouw dwaalt ook zaligheid zal verwerven. En dat is een puur pleonastische omschrijving. Want, wie dwaalt doet dat altijd te goeder trouw, anders dwaalt hij niet. En daarmee is de stelling dat er buiten de Kerk geen heil is, volledig ontzenuwd, maar dat moet je niet te hard tegen sommige in hun ouderwetse overtuigingen vastgeroeste theologen zeggen." Uit een zijstraat kwamen vier mannen stevig doorstappend aanlopen. Ze staken alle vier hun hand naar hen op en marcheerden de richting van de kerk op. "Het kerkkoor dat zingt, zijn allemaal mannen, hoor." zei zuster Agnes, wijzend naar de vier deftig geklede heren. " Wil je niet liever beneden gaan zitten?" "Nee." zei ze resoluut. "Ik ga met je mee het koor op. Ik ben niet bang voor mannen, hoor!" lachte ze. Juist op dat moment riep er een mannenstem op hartelijke toon: "Dag Loni!" ze keek opzij en stak haar hand op. "Dag Wim." antwoordde ze breed glimlachend. "Wie is dat?" vroeg zuster Agnes nieuwsgierig. "De zoon van de garagehouder." legde ze uit. "Ik kwam er laatst langs toen hij bezig was met een automotor, en ik kon het niet laten om te gaan kijken. Hij heeft me alles uitgelegd, tenminste, voor zover hij er praktische kennis van heeft, want theoretisch weet hij niet veel." "Heeft hij niet gevraagd waar je vandaan kwam?" informeerde zuster Agnes nieuwsgierig. "natuurlijk." lachte ze. "En ik heb gezegd, wat jij me hebt gezegd te zeggen: van de Fiji-eilanden. Maar daar had hij nog nooit van gehoord." "Goed zo." zei zuster Agnes. 'Er zijn zo'n honderdvijftig Fiji-eilanden waar mensen wonen, en ze spreken er allemaal verschillende talen', had zuster Agnes haar uitgelegd. 'Dus als je zegt dat je daar vandaan komt, kan niemand het controleren.'. Samen met een grote groep mensen liepen ze het kerkplein op en de grote kerkdeur door naar binnen. Net als zuster Agnes sloeg ook zij een groot kruis op zichzelf met wijwater en vervolgens klommen ze samen de steile trap op naar het koor. Het orgel hier was veel groter dan dat in de kapel van het klooster, zag ze en had veel meer pijpen. Er waren al enkele van de mannen aanwezig die zouden gaan zingen. Ze zaten zwijgend in hun bankjes. Zuster Agnes ging aan het orgel zitten, trok haar pij wat omhoog om haar benen vrijer over de voetpedalen te kunnen bewegen en sloeg een boek met muziek partituren open, terwijl zij naast haar ging zitten in een van de koorbanken, zodat ze vrij uitzicht had de kerk in, en op zuster Agnes. Een van de mannen schakelde de elektromotor in die de luchtpomp aandreef en zuster Agnes begon zacht te spelen. ze herkende het stuk onmiddellijk, vooral toen het steeds luider en prachtiger klonk. het 'Haleluja' van Händel, dat ze zo machtig mooi vond. Zuster Agnes keek even opzij naar haar en glimlachte toen ze haar verrukte gezicht zag. Ze speelde dit stuk speciaal voor haar, begreep ze. Een stukje van zichzelf aan haar geschonken. Niet slechts om de verrukkelijke muziek zelf, maar om de gave die het was van zuster Agnes aan haar, werd ze vervuld van een intens gevoel van geluk. Dit was liefde! Ze zou ook nooit vergeten hoe ze voor het eerst samen over 'liefde' hadden gesproken. Ze zaten toen in de bibliotheek van het klooster, waar ze na de eerste week vaak gingen zitten, zodat zuster Agnes zo nodig snel boeken kon raadplegen. Op een vraag van haar, antwoordde zuster Agnes: "God is liefde." "Wat is liefde?" had zij gevraagd en vóór ze het woord had kunnen intikken op haar computertje, had zuster Agnes haar hand gegrepen om haar tegen te houden en had geantwoord: "Liefde, Loni, is de gave van zichzelf." "Maar ik wil mijzelf blijven." reageerde ze, met de opzettelijke bedoeling om te horen wat zuster Agnes daarop zou antwoorden. Zuster Agnes stond op en pakte een boek uit de boekenkast. Het was een dik frans boek. Na enig bladeren erin vertaalde ze voor haar: "'Om zich te kunnen meedelen, moet mijn ik blijven bestaan, in het weggeven van zichzelf, anders houdt de gave op te bestaan.'" ze liet die woorden even op zich inwerken en zei toen: "Dus om meer te kunnen geven van mijzelf moet ik mijzelf vermeerderen." Zuster Agnes knikte heftig maar zij gaf haar geen kans iets te zeggen en vervolgde: "Dus liefde maakt de ander gelukkig en daarmee zichzelf." "Juist." zei zuster Agnes. "En aangezien God volmaakt is, is zijn Liefde volmaakt en wil Hij ons volmaakt gelukkig maken in de universele liefde die het einddoel van de wereld is." "Maar dan moet het 'ik' niet alleen blijven bestaan," konkludeerde ze, "maar moet het opgevoerd worden tot een hoogte, die alle andere 'ikken' kan bevatten." "Juist, juist!" riep Zuster Agnes wild enthousiast uit. "Lees Teilhard de chardin erop na. Het citaat was van hem." Dus géén entropie! constateerde ze immens opgelucht. In tegendeel! Het bewustzijn ontsnapt aan de entropie! De orgelmuziek van zuster Agnes zakte weg. Er waren meerdere mannen boven gekomen, die nu allemaal in de koorbanken zaten. Een van hen reikte zuster Agnes een bundeltje partituren aan en ging zelf voor de andere mannen staan. Ze keek de kerk rond. Hij was praktisch helemaal vol. Het was een grote kerk, met pilaren aan weerszijden en hoge gewelven. Op verschillende plaatsen stonden grote beelden en boven het priesterkoor hing een groot kruis, met het beeld van de gekruisigde Jezus Christus. Er ging een bel en een groepje misdienaars kwam tevoorschijn gevolgd door... pater Andreas! Zuster Agnes zette het eerste lied in en de mannen naast haar begonnen te zingen. Ze zongen niet bijster mooi, maar wel met volle overgave, en daarom met liefde. Ze volgde de mis in haar kerkboek en bad alle gebeden vol overgave mee. Tijdens de schuldbelijdenis dwaalden andermaal haar gedachten af naar een gesprek met zuster Agnes over zonde en kwaad. "Wat is kwaad? Wat is zonde?" had ze gevraagd, niet omdat ze de woorden niet begreep, maar omdat ze uitleg wilde over de theologische implicaties ervan. "Teilhard de Chardin," zo begon zuster Agnes, wetend dat ze inmiddels alle boeken van Teilhard in Nederlandse vertaling had gekocht, sinds zij haar voor het eerst uit de oorspronkelijke franse uitgave van "Het Verschijnsel Mens" had geciteerd, "Teilhard de chardin spreekt niet van zonde of kwaad, maar van 'vermindering'. Ons bewustzijn is thans nog een individueel bewustzijn. Maar ondanks dat worden wij toch al, door onze gebrekkige liefde, soms sterk geroerd door wat anderen voelen of ervaren. Als ik zie dat jij pijn hebt doet het mij ook pijn, niet letterlijk, niet fysiek, maar wel in mijn bewustzijn. Kun je me volgen?" "Ja, heel goed." antwoordde ze. "Ga alsjeblieft door." Ze had haar computertje tijdens dit soort gesprekken op opname staan om alles letterlijk te kunnen doorsturen naar haar reisgenoten op de maan. Zuster Agnes wist dat en lette daarom extra goed op haar woorden, om er niet alleen zeker van te zijn dat Loni het goed begreep, maar ook haar vrienden, daar boven. "Als ik iets doe," vervolgde zuster Agnes, " wat niet goed is, wat slecht is, bijvoorbeeld: ik sla een kind, of ik steel iets wat van een ander is, en jij weet dat, dan doet dat jou ook verdriet, nietwaar? Met andere woorden: jouw geluk wordt verminderd door mijn kwaad." "Ja!" zei ze en ze knikte heftig. "Welnu," zei zuster Agnes. "Als ons einddoel de universele liefde is, zoals wij geloven, dan betekent dat, dat wij ons volkomen bewust zullen worden van het bewustzijn van elk ander mens, - of zoals jijzelf dat hebt uitgedrukt: van alle ikken - want om volkomen lief te hebben moeten we volkomen kennen, nietwaar?" "Ja, ga door." zei Loni gretig. "Als we volkomen zullen kennen, zullen we ook het kwaad van onszelf en van elk der anderen volkomen kennen, en daardoor zou ons geluk onvolkomen worden, tenzij al het kwaad, alle zonden van ons allen worden weggenomen." "En dat kan niet." konkludeerde Loni. "Het kan niet," erkende zuster Agnes "en is toch gebeurd, door het lijden van Jezus Christus, die al het kwaad van de hele mensheid op zich heeft genomen, het zich bewust is geworden en heeft uitgeboet." "Maar een mens kan dat niet!" zei Loni verbaasd. "En toch moest het een mens zijn, want alleen een mens kan menselijk bewust zijn." antwoordde zuster Agnes. Ze had later verteld dat dit gesprek haar eigen geloof sterk had verdiept. "Maar dan moest Hij ook god zijn, want als mens alleen kòn hij dat absoluut niet." konkludeerde ze. Ze keek de kerk in naar het beeld van de gekruisigde Christus boven het priesterkoor en het scheen haar toe dat het beeld een aura naar haar uitstraalde, een aura van onmetelijke liefde. De man, de mens, die de hel was geworden om haar en alle mensen van de hel te bevrijden. Maar waarom had god dan het kwaad in de wereld toegelaten, als Hij er zijn enige zoon voor moest opofferen? "Omdat hij ons zo liefheeft," had zuster Agnes kort geleden geantwoord op die vraag, "dat hij ons geschapen heeft naar Zijn beeld en gelijkenis, dat wil zeggen, vrije mensen, die de volle vrijheid hebben te kiezen voor het goede of het kwade. Want liefde bestaat niet, tenzij wij vrij zijn om lief te hebben of.... te haten. Ware liefde bestaat niet, tenzij bij de gratie van de vrijheid, en liefde is geen liefde, als ze niet vrij maakt." Haar gepeins had haar zo meegevoerd, dat ze niet eens de lezingen hoorde, en ineens als het ware wakker schrok toen Pater Andreas zich naar de preekstoel begaf om de gelovigen toe te spreken. Ze keek naar hem en had de indruk dat hij zijn ogen op haar richtte. "Beminde gelovigen," begon hij. "UW pastoor heeft mij uitgenodigd U vandaag toe te spreken. Ik ben, wat je noemt, een missiepater. Ik heb zes jaar in de Afrikaanse missie achter de rug en wil U daar graag iets over vertellen. Maar als U verwacht dat ik U de bekende verhaaltjes over primitieve mensen ga vertellen, bijna naaktlopende zwartjes die zo nodig gedoopt moeten worden, dan moet ik U teleurstellen. Mijn verhaal zal heel anders zijn. Mijn verhaal is in eerste instantie het verhaal van mijn eigen bekering, omdat het het verhaal is over diep gelovige mensen! Over mensen, voor wie de hele natuur bezwangerd is van God en geest. Wij christenen noemen dat heidens en we hebben er minachting voor. Zo zag ik het ook, toen ik voor het eerst naar de missie vertrok. Maar, nadat ik de taal had geleerd en vooral met de stamouderen kon praten en naar hen luisteren, ben ik volledig bekeerd van die valse ideeën, die gebaseerd zijn op onze misplaatste gevoelens van meerwaardigheid. Trouwens meerwaardigheidsgevoelens zijn altijd misplaatst. Daarom was mijn eerste bekering mijn eigen bekering. De erkenning namelijk, dat hun diepgewortelde geloof in de bezieling van de hele natuur om hen been, hen dichter bij god plaatste dan mijn eigen, vaak erg rationele en afstandelijke geloofsovertuiging. Het meest verbazingwekkende was feitelijk, dat toen zij eenmaal kennis namen van de persoon van Jezus Christus en zijn lijden, zij veel minder moeite hadden met het aanvaarden van de verlossing van Christus, dan ikzelf. Voor hen was het de normaalste zaak van de wereld, dat één persoon het kwaad van anderen op zich kon nemen. Zelfs een boom of dier kon dat in hun animistische overtuiging. Want zij ervaren de natuur als één samenhangend geheel, dat deel is en deel uitmaakt van de universele bezieling van alle dingen. "Godsdienst, beminde gelovigen, geloof in god of men daar nu de naam 'God' voor gebruikt, of 'Jaweh', zoals de Joden doen, of 'Allah' zoals de Mohammedanen, of 'Atman', zoals de Boeddhisten - geloof in God ligt in wezen in elke mensenziel van alle tijden en van het hele universum verankerd. Want, wat is een mens?" Er ging een rilling door haar been. Ze was er zeker van dat zijn ogen op haar gevestigd waren en de hare priemden zich in de zijne. Hij sprak tegen haar! Over de hoofden van de gelovigen been, richtte hij zich tot haar. "Een mens is een biologisch wezen, dat zich bewust is van zijn eigen bewustzijn en daardoor vrij is, en daardoor gelijkend op God! Een beetje God! Vandaar wellicht, dat de zeventiende eeuwse duitse mysticus Angelius Silesius kon schrijven: 'Ik ben zo groot als god, Hij is als ik zo klein; Hij kan niet boven mij, ik onder hem niet zijn.'" Hij zweeg even, om haar, ja, háár, wist ze zeker, de gelegenheid te geven de inhoud van het citaat diep tot zich te laten doordringen. "Het hele universum wemelt wellicht van mensen, misschien geheel anders gevormd dan wij, maar mensen, en daarmee in diepste wezen goddelijk! En daarmee vooral, onze gelijken, of hun technische of sociale ontwikkeling nu hoger ligt dan de onze, of lager. En ik ben er, nu meer dan ooit tevoren, heilig van overtuigd, dat voor hen allen Jezus Christus de Verlosser is, ook al kennen zij hem niet." Weer zweeg hij even. terwijl er een rilling door haar lichaam ging. Het was God zelf, besefte ze, die tot haar sprak. "Christus is niet alleen het centrum van de wereld, in God de Alpha en de Omega, het begin en het einde van al wat bestaat, hij is ook en vooral de pool die alles aantrekt, naar zich toehaalt, en in zijn oneindige liefde omarmt. " Haar ogen straalden. Het leek alsof ze gewichtloos werd, alsof ze zou gaan zweven boven de bank waarop ze zat. Ze zag niet dat zuster Agnes strak naar haar keek. Ze zoog de woorden van pater Andreas op als een levenselixir dat haar geschonken werd. Ze voelde zich zielsgelukkig. Ze werd hier en nu door de mensheid van de aarde omhelsd als één der hunnen en door God als onverbrekelijk deel van Hem, voor eeuwig en aanvaardde Hem met heel haar wezen, biddend: 'verlicht mijn verstand, of, God en vervul mij van liefde!' "Missionaris zijn, beminde gelovigen," vervolgde de priester, "lijkt velen iets romantisch, iets avontuurlijks, iets, waarmee wij christenen - en ik durf zelfs te zeggen, wij blanken, - onze superioriteit kunnen bewijzen over zoveel primitieve mensen op de wereld. Maar wie met dat soort attitude missie wil bedrijven, is gedoemd te falen. Er is maar één houding, die ons mag bezielen, en dat is de houding van Christus, tijdens het laatste avondmaal, die van dienaar, die zichzelf volledig wegschenkt aan de ander, en daardoor meer zichzelf wordt. Als ik Christus wil prediken, moet ik liefde prediken, want er is geen grotere liefde dan Gods liefde, en geen grotere gave dan de totale gave van zichzelf. Er bestaat geen liefde, vanuit een houding van superioriteit. Als ik iets geleerd heb, van mijn afrikaanse vrienden, en van één ander mens, hier, onder ons, dan is het dat wel, niet zozeer omdat zij het prediken, of beleven, of zelfs leven, maar omdat hun rotsvaste geloof in de bezieling van alle materiële dingen mij hebben gedwongen tot nederigheid, tot het besef, dat ik niet God in mijn zak heb om Hem weg te geven, doch dat god mij gebruiken wil als Zijn instrument. "Als wij waarlijk christen willen zijn, als wij in waarheid geloven dat ons christelijk geloof het ware geloof is, dan is er voor ons geen andere keus dan allemaal een beetje missionaris te zijn, missionaris in ons eigen dagelijks leven, in onze woorden, onze daden en vooral in ons voorbeeld van liefde. De grootste opdracht van Christus is immers: 'hebt elkander lief! Heb Uw naaste lief zoals Uzelf! Ja, heb Uw vijanden lief!'. "Ik wil eindigen met de eerste regel van het gedicht van Angelius Silesius, waarvan ik zo-even de laatste regels heb aangehaald. Die eerste regel luidt: 'Roep niet om God, de bron is zelf in U.'. Wie zijn hart open stelt voor God, die zal van zelf vervuld worden van zijn liefde." De rest van de mis beleefde zij als in een mistiek moment vervuld van hemelse vreugde. Vanavond nog zou ze missionaris zijn! Ze bad met volle overgave de geloofsbelijdenis mee met het kerkvolk en tijdens de consecratie knielde ze in aanbidding neer en tijdens de communie verlangde ze er heftig naar om mee te mogen gaan om de gave van Christus te mogen ontvangen, maar ze wachtte deemoedig, want dit moment zou spoedig komen, samen met haar drieëntwintig vrienden. God had haar hart geopend en zou ook de harten van haar vrienden en reisgenoten openen, voor het eeuwige, ware doel van hun reis en zijzelf zou hun dienares zijn, die hun de liefdesboodschap van Christus zou brengen. Na de mis speelde zuster Agnes de prachtige cantate van Bach, dat andere stuk muziek waarvan de schoonheid haar door merg en been ging, nu meer dan ooit tevoren, en niet slechts vanwege de grotere potentie van dit orgel. Ze wist dat zuster Agnes het speciaal voor haar speelde en ontving die liefdesgave in een gevoel van immens geluk. Toen ze beneden kwamen bij de kerkpoort, stond pater Andreas hen op te wachten en nam hen mee naar de pastorie om samen met hem het ontbijt te nuttigen. "Hoe vond je het?" vroeg hij, na het tafelgebed gezegd te hebben. "Ik heb God zelf horen spreken, door Uw mond, tegen mij persoonlijk." antwoordde ze zacht. "Dat is het mooiste compliment dat iemand mij ooit gegeven heeft." zei hij. "Ik had mijn preek niet voorbereid. Ik heb gezegd, wat op dat moment in mijn hoofd opkwam." "U zult binnen enkele weken voor al mijn vrienden namens God moeten spreken, want ik kom U en zuster Agnes halen om ons te dopen en op te nemen in de kerk van Christus." zei ze nog steeds onder de indruk van de ervaring die haar ziel had beroerd. De priester keek haar een beetje verward aan. "Waar zal dat zijn?" vroeg hij nieuwsgierig. "Op de maan." antwoordde ze beslist. "In ons schip." "Ik had nooit kunnen dromen dat ik nog eens missionaris op de maan zou worden." antwoordde de priester lachend en in zijn hart nog steeds een beetje sceptisch, dacht ze. Ze zei: "U predikt een universele God, een universele Christus en universele liefde, dus waarom geen universele missionaris zijn?" * * * Het begon al te schemeren en de temperatuur daalde vrij snel. Ze had haar regenjas los om haar schouders hangen en stond vlak naast zuster Agnes in het mulle zand van het duingebied, niet ver buiten het dorp, waar ze één keer samen met zuster Agnes een voor haar onvergetelijke wandeling had gemaakt. Ze keken alle vier naar de hemel. Achter hen stond de hele stapel koffers, dozen en zakken, die mee moesten, naar de maan. Het was een voorstel van pater Andreas geweest, die ochtend, om haar vrienden niet weer in de kloostertuin te laten landen, waar ze te veel risico liepen door een der zusters te worden waargenomen vanuit hun slaapvertrekken, vooral omdat de pendel nu niet snel weer zou kunnen opstijgen. In het zand duingebied kwam 's avonds vrijwel nooit iemand en kon de pendel nog bij daglicht landen en konden ze met een van de grotere komen om al haar spullen mee te nemen. Hij had die ochtend nog lang met haar gepraat over hun mogelijke vestiging op aarde. "Jullie moeten natuurlijk zelf beslissen," had hij gezegd, "maar mijn raad is dat je probeert je zo onopvallend mogelijk op aarde te vestigen, dat wil zeggen, dat je je werkelijke herkomst niet bekend maakt. Als je dat wel doet, en als je jullie geavanceerde techniek toont, kun je er donder op zeggen dat je een speelbal wordt van de militaire grootmachten, die allemaal over jullie kennis zullen willen beschikken vooral voor militaire doeleinden." "Maar hoe zullen we ons onopvallend kunnen vestigen?" had ze gevraagd. "Ik weet hier in de buurt een grote, oude boerderij te koop, wel wat verwaarloosd, maar omringd door bomen en helemaal omheind. Als je nog een paar van die diamanten hebt, kun je die boerderij kopen, of ik kan het voor je doen, als je wilt. Dan zou je daar je basis kunnen vestigen, door een van die ouwe schuren in te richten als hangar. Ik zal intussen eens kijken of ik in een Afrikaans of Aziatisch land of zo geen valse identiteitspapieren voor jullie kan bemachtigen. Dat is officiëel wel niet toegestaan, maar nood breekt wetten." Ze had hem nog vier edelstenen uit haar tas gegeven en gezegd dat hij zijn gang kon gaan, om namens hen die boerderij te kopen. Hij had drie keer gereden om alle bagage hierheen te brengen, na eerst zuster Agnes en haar met de eerste lading te hebben afgezet. Met de laatste rit bracht hij Moeder Overste mee en toen die er ook was, bracht Loni haar polszendertje dichter bij haar mond, drukte het knopje in voor ontvangen en zenden en zei, in haar eigen taal: "Mila, ik zet het bakentje aan. Jullie kunnen landen." "Hoe eerder hoe liever." klonk de stem van Mila glashelder uit het apparaatje. Vooral moeder Overste en pater Andreas naast haar keken er met grote bewondering naar en daarna volgden ze haar blik naar de hemel. Alleen zuster Agnes kende het zendertje al en ook de pendel, die pater Andreas, die hem nog nooit had gezien, hardnekkig 'vliegende schotel' bleef noemen. "Hoe komt U toch steeds op dat woord?" had ze hem 's ochtends nog gevraagd. "Tja," had hij gelachen, "Er zijn al jaren mensen die beweren zo'n ding wel eens te hebben gezien en die houden vol dat ze op een schotel lijken." "Maar wij zijn pas anderhalve maand geleden aangekomen." had ze geantwoord. "dus als het om een van onze scheepjes gaat, kunnen ze hooguit sinds ruim een maand geleden gezien zijn. Ik vraag me af, of er wellicht andere mensen de aarde bezocht hebben." "Groene marsmannetjes met tentakels en antennes op hun kop?" suggereerde pater Andreas lachend. "Nee, serieus." antwoordde ze. "Volgens de overlevering kwamen onze voorouders van deze planeet, die ze ontvluchtten omdat ze dachten dat hij op het punt stond uiteen te spatten. Volgens diezelfde overlevering vertrokken er honderd schepen met elk zo'n duizend mensen aan boord en zijn er op Urda slechts twintig aangekomen, met uitsluitend kinderen en kleinkinderen aan boord, van de mensen die oorspronkelijk van deze planeet vertrokken. Wie weet zijn die andere tachtig niet allemaal vergaan, maar hebben ze andere planetenstelsels gezocht en gevonden, misschien zelfs veel dichter bij dan Urda. En misschien zijn het de nakomelingen van die mensen, die de aarde af en toe bezoeken. Wie zal het zeggen?" De priester had haar wat vreemd aangekeken en tenslotte lachend gezegd: "Die laatste vraag is de beste." Ze sloeg haar arm om zuster Agnes been en zei zacht: "Ik zal je erg missen." "Ik jou ook, Loni." zei haar nieuwe vriendin met ietwat ontroerde stem. "Maar ik kom je gauw halen." verzekerde ze haar. Ze had al een tijdje een vervelend gevoel in haar ingewanden, en wist dat het de emotie was van het komende afscheid van haar nieuwe vriendin, waar ze zoveel aan te danken had. "Daar zijn ze." zei ze en wees naar een lichtend puntje aan de langzaam donker wordende hemel. "We zien jullie." zei ze in haar eigen taal. "Wij jullie ook." zei Mila glashelder vanuit het minuskule ontvangertje aan haar pols. Ze had zuster Agnes uitgelegd hoe ze het ding moest bedienen, schakelde het snel uit, haakte het los van haar pols en liet het bij haar aardse vriendin in de zak van haar habijt glijden, zonder dat Pater Andreas en Moeder Overste het zagen. Daar hoefde ze trouwens niet bang voor te zijn, want beiden keken gefascineerd naar het snel naderende groenige licht aan de hemel en deden geschrokken enkele passen achteruit. De pendel werd snel groter en enkele ogenblikken later remde hij vlak voor hen met zacht sissend geluid sterk af en zakte neer in het mulle zand. De cabine deur was al open geschoven en Mila stond erin. "Niet springen, Mila!" riep ze geschrokken en liet zuster Agnes los om naar voren te schieten om haar hartsvriendin op te vangen, want ze was net te laat met haar waarschuwing. Mila zakte door haar knieën, maar Loni had haar al stevig in haar armen om te voorkomen dat ze in het zand neerplofte. "Milaaa!" zei ze en kon haar tranen niet meer bedwingen. "Milaaa! O, wat ben ik gelukkig jou weer te zien. En Mila, het woord dat wij zochten, Mila, deze mensen kennen het. Het heet liefde, Mila; ik heb je lief, Mila, en nu we dat weten doet niets er meer toe." "Kleintje." zei Mila, en liet ook haar tranen de vrije loop. "Kleintje, ik heb je zo gemist." "Zeg," hoorde ze op dat moment de lachende stem van Sibirna achter Mila, "Er zijn er nog meer dan Mila aan boord, dame." Ze maakte zich gelukkig lachend los uit de armen van Mila en omhelsde Sibirna, die eraan toevoegde: "Mijn hemel, wat heb jij een boel kleren aan! Maar, zeg, ik zie daar een man staan, stel me ''s gauw aan hem voor." Ze schaterde. Ze zag dat Sibirna de oorbellen aan had, die ze gestuurd had en dat haar lippen rood waren. "Vergeet het maar, Sibirna, Hij is priester en heeft gezworen dat hij alle vrouwen van zijn lijf zal houden." "Wat een sufferd!" lachte Sibirna. Achtereenvolgens kwamen ook Ena, Ionu en Luka uit de pendel stappen, ook allemaal met hun oorbellen aan en gestifte lippen, net als Mila, zag ze nu pas. Ze omhelsden haar allemaal zo innig alsof ze jaren was weg geweest. "Wat zie je er mooi uit!" riep Ionu vol bewondering uit. Ze lachte en stelde hen één voor één voor aan haar aardse vrienden, die ze van tevoren gewaarschuwd had dat ze allemaal slechts zeer summier gekleed zouden zijn in een soort zwempakken. Zuster Agnes wist dat maar voor Moeder Overste en Pater Andreas was het, ondanks de waarschuwing, een wat onwennige ervaring. "Moet dat allemaal mee?" vroeg Luka, wijzend op haar bagage. "Ja," zei ze, "Allemaal mooie kleren voor jullie en mijn eigen nieuwe spullen en nog veel meer." Ze keerde zich naar zuster Agnes, Moeder Overste en Pater Andreas en zei, verontschuldigend: "Neem ons niet kwalijk dat we onze eigen taal spreken. " "O, maar wai kannen oowk Nijderlands al" lachte Sibirna, "wai hebben gkoed ons best gkedoen met alles dat Loni ons gkestoerd." "Alleen moeten we nodig zuster Agnes erbij halen om je uitspraak bij te spijkeren." lachte Loni. "Nij," zei Sibirna, "Pater Andrijas moet mai lerren." "Waarom ik?" vroeg de priester verbaasd lachend. "Omdat wai hebben mar vier mannen aan bord en dat ies vijl te weeinieg." verklaarde Sibirna schaamteloos. De priester lachte hartelijk en begon de dames te helpen de zware koffers en dozen in het ruim van de pendel te laden. "Kan dat wel allemaal in die vliegende schotel van jullie?" vroeg hij verbaasd. "In de wat?" vroeg Luka, die hem hielp met een grote doos. "Zo noemen de mensen hier vliegende objekten die ze niet kennen." verklaarde Loni gelukkig lachend. Ze genoot er intens van dat haar aardse vrienden konden zien hoeveel ze van elkander hielden. Toen alles aan boord was nam ze afscheid, Als laatste van zuster Agnes. Ze zag tranen in de mooie blauwe ogen en zei zacht, en diep ontroerd: "Ik kom gauw terug, zuster Agnes. Je moet veel voor ons bidden. Ik hou van jou en dan speelt afstand en tijd geen rol." Ze gaf haar een zoen en klom snel in de pendel waar ze achterin ging zitten, naast Mila en Luka. Ionu zat in de stuurstoel, met naast zich Ena en Sibirna. Loni zwaaide naar haar aardse vrienden, terwijl de cabine deur zich sloot. "Vertrekken?" vroeg Ionu, kennelijk aanvoelend dat het afscheid haar zwaar viel. "Ja." zei ze zichzelf overwinnend. "projekteer het buiten beeld." Er ging een lichte trilling door het toestel, en vervolgens zagen ze alle zes, hoe de drie aardse mensen, staande naast het voertuig dat ze auto noemden, met verbaasde gezichten naar de hemel staarden. Ze ontdeed zich van haar regenjas en stak haar arm door die van Mila. "Ik heb zo veel te vertellen," zei ze zacht, "dat ik niet weet waarmee ik beginnen moet. Maar één ding staat voor mij onwrikbaar vast. Wij zijn in een wereld beland, waar mensen de liefde kennen en God en dus is het onze wereld." * * * Ze kwam niet meer bij van het lachen. Ze was met de jongens binnengekomen in de gemeenschapszaal, alle vier netjes in kostuum, kompleet met stropdas voor en aardse schoenen aan en ze stonden nu op een rijtje om door de dames bewonderd te worden. Ze had hen zelf geholpen, boven in de voormalige ruimte van Mon Urla, om alle voor hen volmaakt vreemde kleren aan te trekken. Het was haar eigen idee geweest om dat niet in de gemeenschapszaal te doen, om te voorkomen dat alle meiden zich ermee zouden gaan bemoeien. Vooral het omknopen van de stropdassen had nogal wat tijd gekost en de nodige hilariteit. Sibirna, die nog slechts gekleed was in een wit onderbroekje en een rode beha, met aan haar voeten schoenen met hoge spitse hakken, die ze speciaal voor haar had uitgezocht, stond nu voor de jongens capriolen uit te halen, door ze uit allerlei gekke hoeken te bekijken, waarbij ze de grootste moeite had om op de spitse hakken in evenwicht te blijven. Het ene moment probeerde ze op haar tenen te gaan staan om de jongens van boven naar beneden te bekijken en het andere moment hurkt ze neer, zwaaiend met haar knieën om niet op haar achterste te vallen, om ze van beneden naar boven te bekijken. Daarna waggelde ze met haar benen zwaaiend om hen been om ze van achteren te bekijken, met een gezicht alsof ze een wereldwonder aanschouwde. "Halve gek!" riep Sarnu, zelf al met een onderjurk en een onderhempje aan. Ze rende naar haar toe en trok aan het elastiek van haar beha en liet het los, waardoor het met een harde klap op haar rug kletste. "Rotzat!" riep Sibirna uit. "Ik krijg je wel." en ze schopte haar schoenen uit en rende op haar vriendin af en rukte haar de onderjurk omlaag, waardoor Sarnu haar evenwicht verloor en op de grond viel, met de benen in de lucht, de onderjurk er omheen fladderend. Het veroorzaakte een klaterend gelach, vooral van de jongens. Het hele vertrek stond vol met de koffers en dozen die ze allemaal had meegebracht. Het was een enorme bende, want alle koffers lagen open, en de dames zochten de kleren uit die voor hen bedoeld waren. Ze had de meeste voorzien van een naamkaartje, omdat ze ze allemaal op maat had gekocht, nadat ze haar alle maten hadden doorgegeven aan de hand van het meetlint dat ze had meegestuurd. Verschillende van hen hadden echter dezelfde maat, zodat ze zelf konden uitkiezen wat ze het mooist vonden. Ook dat gaf aanleiding tot de nodige hilariteit, omdat er af en toe heftig gebakkeleid werd over wie wat toekwam. Voor sommigen, zoals Ionu en Ena had ze speciale kleding uitgezocht waarvan ze dacht dat ze ze mooi zouden vinden. Vooral Ionu was in de wolken met haar fraai gekleurde robe, waarbij Loni ook een tijdschrift had gedaan vol aardse mode. "Sibirna!" riep ze lachend uit. "Kleed je verder aan! Je zult moeten leren wat fatsoenlijk is en wat niet op aarde, anders maak je straks grote brokken, met je malle fratsen." "Hoezo?" vroeg Sibirna, haar schoenen weer aantrekkend. "Ben ik niet netjes dan?" "Voor aardse begrippen loop je er zeer onfatsoenlijk bij, vooral in het bijzijn van mannen." vertelde ze. "Daar snap ik niks van." zei Sibirna. "Al mijn edele delen zijn netjes bedekt en al waren ze dat niet, wat zou dat dan nog?" Maar ze ging toch, opzettelijk zwaaiend met haar benen op haar hoge hakken, haar armen naar weerskanten uitstrekkend om haar evenwicht te bewaren, op zoek naar de koffer met kleren voor haar en viste er een onderjurk uit, die ze over haar hoofd deed en vervolgens de band onder haar oksels liet zitten. "Ben ik zo wel netjes?" vroeg ze kwasi ernstig. De jongens schaterden van het lachen. "Je bent inderdaad een halve gek." lachte ze. "Luka," riep ze naar Mila's collega, die net langs haar been liep in een fraaie, gepliceerde zwarte rok met een wit bloesje erboven, wat haar, in alle eenvoud, buitengewoon elegant stond, omdat de kleding haar slungelachtige figuur geheel had veranderd. "Luka, ik geloof dat je eindelijk een patiënt hebt." Luka lachte en keek naar Siberna. Ze had zich er bij herhaling over beklaagd, dat ze haar belangstelling voor psychiatrie alleen nog maar op zichzelf kon botvieren. "Doe dat ding verder omlaag, met de band om je middel. We hebben heel wat te leren, voor we ons op aarde kunnen gedragen zonder erg uit de toon te vallen, heb ik de indruk." zei Luka. "Daar zal Sibirna het dan wel moeilijk mee krijgen, zei Nog Arli, "want die doet niets liever dan uit de toon vallen." "Weet je wat nog erger is?" zei Loni, "dat op de meeste plaatsen op aarde vrouwen geacht worden onderdanig te zijn aan de mannen." "Dan wil ik onmiddellijk naar de aarde!" riep Tar Nilo boven het hoongelach uit. "Daar ben ik een groot voorstander van." Hij moest het bekopen met een fikse por in zijn zij van Krawi, die net naar de vier mannen toe was komen lopen in een mooi, blauw pakje, waarvan het bovenlijf was afgezet met donkerrode biezen. "Wat!" riep ze uit. "We sluiten je hier op! Om onderdanig te zijn aan ons." Loni genoot van het plezier dat ze veroorzaakte. Ze liep naar een doos die in de hoek stond en opende hem. "Trewi," zei ze, "voor jou heb ik iets speciaals meegebracht." "O, ja?" vroeg Trewi en kwam naar haar toe rennen in een eenvoudige, groene jurk, die ze zelf had uitgekozen. Ook haar collega Ena kwam er nieuwsgierig bij staan. Zij droeg inmiddels een fraaie sarong jurk die Loni speciaal voor haar had uitgekozen, omdat er zulke prachtige figuren in aangebracht waren. Het stond haar heel charmant en maakte haar nog slanker dan ze al was. Loni haalde een dwarsfluit uit de doos met een boek waarin de instrukties stonden om hem te leren bespelen. "Wat is dat?" vroeg Trewi nieuwsgierig. "Een dwarsfluit." antwoordde ze, het nederlandse woord gebruikend. "Je moet erin blazen en met je vingers op de gaatjes de verschillende tonen maken. Maar je moet de handleiding maar lezen en veel oefenen, want het is niet makkelijk, hebben ze me gezegd." "O, een muziekinstrument!" riep het altijd zo bescheiden meisje dolgelukkig uit en nam het instrument aan en kon zich er niet van weerhouden om het onmiddellijk aan haar mond te zetten. Ze blies er op en produceerde zo een harde fluittoon, omdat ze veel te hard blies. "Alarm! Alarm!" riep Gwarnia uit. maar Trewi was niet meer te houden. Ze ging aan tafel zitten met het boek voor zich en begon te lezen en te fluiten. "Voor jou heb ik ook iets speciaals meegebracht." zei Loni tegen Ena, en trok een grote doos naar voren. Ze maakte hem open en toonde haar de vreemde inhoud. Ze wees naar een houten frame en zei: "Dat noemen ze een 'ezel'. Er zit een beschrijving bij hoe je hem op moet zetten." en wijzend naar drie vierkante frames met canvas erover gespannen, legde ze uit: "En die zet je op de 'ezel', om erop te schilderen. En dat is een 'palet' en dat zijn 'penselen' en dat zijn tubes verf en dat is een boek over kunstgeschiedenis met een heleboel reprodukties van beroemde aardse schilders." "O, Loni, wat fantastisch!" riep Ena dolgelukkig uit en omhelsde haar. Fos Amin was erbij gekomen en ging haar onmiddellijk helpen om uit te zoeken hoe het allemaal werkte. Loni zag dat Deni zich een heel eenvoudig bloesje en rok had uitgekozen als kleding. "Deni!" riep ze, "Voor jou heb ik een boek met poëzie meegebracht." en ze haalde het uit een andere doos en reikte het het meisje aan. "Maar het zal niet makkelijk zijn, want dichters gebruiken soms ongebruikelijke woorden, heb ik de indruk." "Dank je wel, Loni. Fijn dat je speciaal aan mij gedacht hebt." zei Deni oprecht gemeend. Sibirna was eindelijk ook geheel gekleed in een gele jurk, met een lichtrode brede ceintuur om haar middel waarvan de uiteinden opzij over haar rechter heup omlaag hingen. Ook om haar hals hing een brede, licht rode soort stropdas. Het stond haar uiterst charmant. "Hè, hè!" riep Loni uit. "Nou zie je er tenminste uit als een echte dame." zei ze tegen haar. "Schijn bedriegt." riep Sarnu. "Ik denk dat dat precies een van de redenen is, waarom ze op aarde zulke mooie kleren hebben." zei Lasu. "Om de schijn te wekken dat men anders is dan de anderen." "Daar kon je wel eens gelijk in hebben." zei Loni. "Dat is ook de reden waarom sommige groepen een uniform dragen, zoals de nonnen, om duidelijk te maken dat ze tot die bepaalde groep behoren." "We hebben heel wat te leren, voor we ons veilig op aarde kunnen vestigen." zei Mila, die de avond tevoren lang met Loni had gepraat, na hun aankomst. Ze hadden nog uren samen aan tafel gezeten, nadat ze door de 'knuffel mangel' was gegaan die wel tien keer steviger was geweest dan toen de jongens teruggekeerd waren van hun eerste expeditie naar de planeet. "Mila," had ze herhaald, toen ze na haar aankomst eindelijk op bed lagen. "Ik heb ontzettend veel geleerd op aarde, maar het belangrijkste was dat ene woordje: 'liefde', dat ene woordje, waar we naar zochten en niet kenden. Als dat het enige was wat ik geleerd heb, was het al in alle opzichten een geslaagde reis. Ik heb je lief, Mila, met heel mijn hart heb ik je lief, en we moeten elkander allemaal lief hebben, uit de grond van ons hart." "Ja, Kleintje." had Mila gezegd. "Ook al kenden we het woord niet, we hadden wel de liefde ontdekt, ondanks dat ze ons veertien jaar lang onthouden is, opzettelijk onthouden." Ze kwamen allemaal geleidelijk in hun nieuwe kleren aan tafel zitten die vol stond met vruchten die ze ook had meegebracht: sinaasappelen, bananen, druiven, kersen, appelen, peren en pruimen. "Denk erom," waarschuwde ze, " niet te veel van het fruit ineens eten, anders krijgen we straks een toilet race te zien." Alleen Ena zat nog niet aan tafel. Ze had met hulp van Fos, de schildersezel opgezet en er één van de lijsten met canvas op staan en had het palet in haar linkerhand, zoals ze dat in het boek had afgebeeld gezien en was met snelle penseelstreken bezig een portret van Fos op het doek te toveren. Fos Amin die als model naast haar stond, legde zijn arm om haar been en zei: "Kom, schatje, er moet gepraat worden." Intussen was Gwarnia naast Trewi gaan zitten om te kijken wat ze deed. Loni zag vol vreugde hoe ook zij haar arm om de schouders van het meisje legde en vol liefde zei: "Nou moet je eens even ophouden met piepen en blazen, zodat we kunnen praten. Er valt heel wat te praten, denk ik zo." Trewi lachte, en legde haar fruit voor zich op tafel. "Zeg dat wel." beaamde Loni zich meer dan ooit bewust van de grote liefde die tussen hen allemaal gegroeid was en waarvan ze de ene demonstratie na de andere waarnam. "Ik heb van Mila begrepen dat jullie allemaal goed je best hebben gedaan om de taal zo goed mogelijk te leren, zodat we af en toe eens een Nederlands woord kunnen gebruiken, voor begrippen die wij in onze eigen taal niet kennen. Ik ben mij er inmiddels wel van bewust dat wij een heleboel begrippen niet kennen, omdat ze ons opzettelijk zijn onthouden, terwijl ze op Urda wellicht ook bestaan. Neem de godsdienst. Wij zijn volkomen a-religieus opgevoed, maar dat houdt niet in, dat het hele volk van Urda ook a-religieus is. " "Daar kon je wel eens gelijk in hebben." zei Tar Nilo. "Maar dat roept voor ons tegelijk een probleem op. Ik ontveins mij niet, dat ik niet de enige zal zijn geweest, die al vóór wij de aarde bereikten, heb nagedacht in mijzelf over de vragen van oorsprong en doel van ons leven." "Jij ook?" vroegen verschillende stemmen tegelijk. Ze lachte gelukkig. De reaktie bevestigde haar vermoeden dat haar missie geen braakland trof. Sanri merkte droogjes op: "Wat maar weer bewijst dat vormen van opvoeding als die van een gek als Mon Urla hun effekt voor een groot deel missen." Luka schudde haar hoofd en zei, met de haar eigen ietwat lispelende manier van praten: "De determinatie van de opvoeding ligt in eerste instantie in de eerste zes levensjaren van een kind, en daarop heeft Mon Urla geen greep gehad." "Afgezien daarvan," onderbrak Loni het gesprek, om te voorkomen dat het een verkeerde wending nam, "denk ik ook, dat Het verlangen naar iets wat groter is dan wijzelf, inherent is aan ons bewustzijn. Maar verlangen op zich is natuurlijk geen argument, laat staan een bewijs. Maar het stuurt je gedachten wel in een bepaalde richting." "Het is niet slechts een kwestie van verlangen." merkte Lasu op. "Het gaat er ook om dat een denkend mens er niet aan kan ontkomen, zich af te vragen hoe er uit een oorspronkelijke chaos een machtige systematiek is kunnen ontstaan, zoals wij astronomen die dagelijks hebben aanschouwd." "Precies." beaamde Loni. "Ik als fysicus en electronicus zat alsmaar in mijn hoofd met de wet van de entropie. Ik zocht naar een entropie van het bewustzijn en ontdekte op aarde dat het bewustzijn aan de entropie ontsnapt." "Wacht even." zei Gwarnia, haar rug rechtend. "Daar moet ik even over nadenken. De entropie heeft te maken met fysische processen. Voor zover biologische processen fysieke krachten gebruiken zijn die onderworpen aan de entropie. Maar het bewustzijn, dat volgens sommige biologische stromingen evenredig is aan de complexiteit van de organisch biochemische synthese, is, voor zover ik als biologe kan nagaan, geen fysisch proces." "En dus ontsnapt het aan de entropie." konkludeerde Lasu verrast. "Waar blijft het dan? Het is immers een vorm van energie en energie blijft behouden, zij het in de chaos van de entropie." "Zeer goed gezien." zei Fos Amin, zich in het debat mengend. "En energie die aan de entropie ontsnapt, vervalt dus niet, als ik de redenering goed gevolgd heb." Voor Loni tussenbeide kon komen met een verklaring over vrijheid, kennis en liefde, viel Tar Nilo hen in de rede en zei: "Jullie zijn bezig met een intellektueel woordenspelletje. We hadden, aan de hand van alles wat Loni ons heeft toegestuurd, al gekonkludeerd, dat wij niet kunnen ontkomen aan een eerste oorzaak, die zelf geen oorzaak heeft en aan een voortbestaan van het bewustzijn na de dood. Die eerste oorzaak is God, daar twijfelt niemand van ons meer aan, denk ik. Maar.... hoe kunnen we weten, of de specifieke aardse godsdienst, het christendom, de juiste verklaring bevat." "Omdat Loni het zegt." reageerde Mila onmiddellijk. Ze zat, zoals gewoonlijk naast haar. "Dat is heel lief, Mila." zei Tar, "maar het is natuurlijk geen rationeel argument." Mila bloosde maar herstelde zich snel. "Jij hebt jezelf daarnet al afgekeerd van het rationele woordenspel van Gwarnia, Lasu en Fos. Ik vraag me af of wij de godsdienst wel zo rationeel moeten benaderen." zei ze. "Bij mij is er in ieder geval geen sprake van rationaliteit, althans zeker niet alleen, maar van het intuïtieve gevoel dat Loni de waarheid heeft ontdekt." "Maar je moet ook je intuïtie toch kunnen beredeneren" zei Weni zacht. "Dat kan ik ook, maar niet rationeel." antwoordde Mila. "Of misschien toch wel. Geloof jij als astrofysicus in toeval?" Weni glimlachte, op de voor haar typerende manier, als ze iets onmiddellijk begrepen had. "Nee, wel in waarschijnlijkheden en onwaarschijnlijkheden." zei ze. "In kansberekening, dus." zei Mila. "Ja." beaamde Weni. "Wil jij mij dan eens voorrekenen hoe groot de kans was, dat wij met z'n allen Loni er niet van konden weerhouden op haar eentje naar de aarde te gaan om kontakt te maken met de mensen daar? hoe groot de kans was dat zij bij haar gok om een landingsplaats uit te zoeken, precies de tuin van een nonnenklooster koos? hoe groot de kans was dat zuster Agnes net die dag vrij was gekomen om haar te begeleiden? hoe groot de kans was dat zuster Agnes de capaciteit had om haar op de juiste manier te begeleiden? En zo kan ik nog wel even doorgaan." "Wat wil je daarmee zeggen?" vroeg Luka nieuwsgierig. "Dat ik geloof in een vorm van voorbestemming. " zei Mila, "en ik ben bereid daarvoor alle rationele argumenten te laten voor wat ze zijn." "God roept ons, hè, Mila?" zei Loni zacht. "Ja, jongens, als ik oprecht ben, heeft er in mij tot gistermorgen een gevecht plaats gehad tussen de ratio en dit specifieke geloof in Jezus Christus. Daar kwam een heleboel rationaliteit aan te pas. Zuster Agnes toonde mij aan, zij het onbewust, dat liefde twee basisvoorwaarden heeft: namelijk vrijheid en kennis. De universele liefde waarover zij sprak, is niet mogelijk dan alleen bij de gratie van een tot een toppunt opgevoerd bewustzijn, van totale vrijheid en totale kennis. Daar ligt de ontsnapping aan de entropie. Maar, om jullie eerlijk de waarheid te zeggen, bleef dat alles, hoe groots, hoe verhelderend ook, nog steeds een geloof, een overtuiging gebaseerd op de ratio. Pas tijdens de preek van pater Andreas in de dorpskerk, gisteren morgen, heb ik mij over gegeven aan de ene waarheid die besloten ligt in het deemoedig het hoofd buigen voor het mysterie dat God is, en dat ik nooit zal kùnnen begrijpen en dus ook nooit moet trachten te begrijpen maar waarvoor ik neer moet knielen, in deemoedige aanbidding. Wat mij overtuigde, was het feit dat hij verwees naar andere vormen van geloof in god, die hij niet verwierp, maar als het ware omschreef als andere deelaspekten van het ware geloof in God. Er zijn mensen, op aarde, die geloven dat alle materie bezield is; dat God ook aanwezig is in dieren en planten." "Dat geloof ik ook," zei Trewi beslist. Iedereen keek verrast op, omdat Trewi zich zelden mengde in diskussies. Ze volstond meestal met aandachtig te luisteren. "Ik ben bioloog," zei ze "en ga dagelijks met planten om. Ik weet dat ze gevoel hebben, dat ze beter groeien als je ze vriendelijk behandelt." "De meer ontwikkelde mensen op aarde noemen dat primitief," reageerde Loni, "Maar als ik Gwarnia en Fos goed begrepen heb, zeggen zij feitelijk hetzelfde." "Dat klopt." zei Fos Amin. "Alleen het niveau van bewustzijn is veel lager dan van de dieren terwijl bij de mens het bewustzijn reflexief is. Wij zijn ons bewust van ons bewustzijn." "Heb jij Teilhard de Chardin al gelezen?" vroeg Loni verrast. "Nee," zei hij, "maar als hij hetzelfde zegt, wil ik hem graag lezen. Wij hebben geen enkele kennis van de biologische evolutie op aarde en dus ook niet van onze eigen evolutie. We kunnen slechts extrapoleren op grond van de evolutie op Urda, maar die heeft niet eens zoogdieren voortgebracht. De enige zoogdieren die wij kennen buiten de mens zijn de kat, de rat en de muis, die onze verre voorvaderen van deze planeet hebben meegebracht, zodat wij weten dat ze bestaan." "Ik heb alle boeken van Teilhard de Chardin meegebracht," zei ze. "en ik beveel ze jullie van harte aan. Maar het was vooral wat pater Andreas zei, gistermorgen, wat mij de ogen heeft geopend, of liever het hart. Hij citeerde een andere schrijver, van een paar honderd jaar geleden, die zei: 'Roep niet om God, de bron is zelf in U.'. Toen heb ik volmondig 'ja' gezegd tegen God, en Hem beloofd dat ik alles zou doen wat in mijn macht ligt om ook jullie te overtuigen." Alle gezichten stonden ernstig en heel even flitste de herinnering door haar been van vroeger, die ver vervlogen tijd, zo leek het, die toch pas zo kort achter hen lag, dat hun gezichten altijd ernstig stonden, in strakke, ondoorgrondelijke maskers van zelfbescherming. De ernst die nu op alle gezichten lag was de extreme tegenpool daarvan. Het was een vreugdevolle ernst, van open geesten die eindelijk hun doel hadden ontdekt. "Ik heb jullie doorlopend alle informatie gestuurd die ikzelf ontving. Ik heb daarbij steeds ook mijn eigen commentaar gedaan, van de ongekende en fascinerende ervaringen die mij overkwamen bij de overstelpende hoeveelheid informatie waarin ik werd ondergedompeld. Ik ga van de veronderstelling uit dat jullie alles zo veel mogelijk ook hebt verwerkt en samen besproken. Dat je de bijbel hebt gelezen en vooral de vier evangeliën, want, hoewel de gewoonten en gebruiken van de tijd waaruit die geschriften stammen, voor ons nog vreemder zijn dan voor de mensen op aarde, komt, wat mij betreft, één ding boven alles uit naar voren: die Christus, die de wereld op zijn kop zet, en die alle schuld, ook onze schuld, op zich neemt en uitboet, niet als een krachtpatser, die alles aan kan, nee, juist niet! Als een onschuldig lam dat niet vecht tegen zijn gang naar de slachtbank." Bijna alle hoofden knikten instemmend en degenen die niet knikten, zoals Tar Nilo, spraken door hun glimlach hun instemming uit. "In het boek dat je voor mij hebt meegebracht," zei Deni op zachte toon, " las ik net, laten we maar zeggen: toevallig, een prachtig gedicht, dat vrijwel dezelfde strekking heeft als wat ik zelf gisteren geschreven heb. Mag ik het even voordragen?" vroeg ze bijna verontschuldigend. "Tuurlijk." zei Loni, vol liefde, "dat van jezelf, graag." Deni's gezicht straalde. Ze pakte haar leesnotitie computertje, ging staan, keek verlegen omlaag en deklameerde met heldere, bezielde stem: Stil, wees stil, in 'to duister van de nacht, Hoor, een stem, als held're sterrenpracht! Een stem die roept, maar wij niet horen, door het dag'lijks gonzend smoren van verlangen dat verloren gaat in zielloos eigen gloren, dat niet kent der liefde macht. Doch ten spijt al 'to ijl gegons, spreekt Gods stem in elk van ons. Het bleef heel stil, terwijl Deni weer ging zitten en wat verlegen in de richting van het plafond staarde. Eindelijk zei Loni zacht en ontroerd: "Moet er nog meer gezegd worden? Eigenlijk niet, denk ik, maar ik wil jullie nog één ding vertellen: herinneren jullie je nog hoe wij voor het eerst van ons leven gezamenlijk meegezongen hebben met dat zwarte meisje op de beeldopname van het eerste bezoek aan de aarde?" Alle hoofden knikten bevestigend. "Welnu, ik heb dat wijsje voor zuster Agnes gezongen en haar gevraagd wat het betekende. Zij kende het en heeft het voor mij vertaald. Het was Engels, wat we zongen en de woorden betekenden: 'Als de heiligen binnen marcheren, wil ik in hun rijen zijn.' Dat hebben wij toen gezongen, met volle overgave." Ze zweeg even en vroeg toen: " Willen jullie christen worden, met mij?" Nu bleef het maar heel even stil. De eerste die antwoordde was, tot ieders verrassing, Sibirna. Ze zei heel ernstig en zacht: "Ja, ik wil." De enigszins verwonderde blikken die zich op haar richtten omdat haar ernst iedereen verbaasde, verschoven direkt daarop naar Sarnu, naast haar die even ernstig zei: "Ja, ik wil." Sanri, die naast haar zat, keek Loni vol liefde en blijdschap aan en zei: "Ja, ik wil." en Latifu keek de hele kring rond alsof ze zich bij voorbaat verontschuldigde voor haar antwoord en zei: "Ja, ik wil." En Lasu, naast haar, boog haar hoofd, vouwde haar handen en zei met trillende stem van overgave: "Ja, ik wil." en Mila, haar hartsvriendinnetje liefdevol aankijkend, zei, zonder ook maar de minste reserve: "JA, ik wil." En Sal zei rustig en bescheiden, maar vol overtuiging: "Ja, ik wil." En Deni naast hem keek omlaag in plaats van omhoog en fluisterde: "Ja, ik wil." En Krawi, recht in Lonis ogen kijkend zei luid en helder: "Ja, ik wil." En Fos Amin zei, een beetje hees: "Ja, ik wil." En Ena, dicht naast hem zei met ietwat hogere stem dan normaal: "Ja, ik wil." En Trewi zei heel zacht en bescheiden, knikkend met haar hoofd: "Ja, ik wil." En Gwarnia, naast haar zei liefdevol, met een brede glimlach om haar lippen: "Ja, ik wil." En Tinda, die vrijwel nooit iets zei, zei nu in volle overgave: "Ja, ik wil." En Luka, fijnzinnig glimlachend, keek niet omlaag, maar omhoog en zei licht lispelend: "Ja, ik wil." En Krona keek, alsof haar eigen beslissing haar verbaasde, naar haar handen op tafel en zei zacht: "Ja, ik wil." En Legani, nu naast haar gezeten zei zonder aarzelen: "Ja, ik wil." En Wanju knikte ongebruikelijk heftig en zei hartstochtelijk: "Ja, ik wil." En Ionu friemelde aan een pand van haar prachtige robe, en zei op een toon alsof ze zich er een beetje voor schaamde: "Ja, ik wil." En Nog Arli knikte zacht met zijn hoofd en zei ontroerd: "Ja, ik wil." En Weni, naast hem, keek hem breed lachend aan en zei met een stem, waar de blijdschap uit bruiste: "Ja, ik wil." En Malisu, tussen haar en Tar Nilo in gezeten, veranderde de ernstige uitdrukking op haar gezicht in een glimlach van geluk en zei zacht maar duidelijk: "Ja, ik wil." En als laatste richtte Tar Nilo zijn hoofd op, keek Loni recht in haar ogen en zei, op een toon waaruit alle twijfel verdwenen was: "Ja, ik wil." * * * Ze liepen hand in hand door het mulle zand. Mila had er echt wat moeite mee, niet alleen vanwege de lange gewenning aan het veel lagere gewicht op de maan maar ze kon bovendien maar niet genoeg krijgen van alles wat er om hen been te zien was, waardoor ze soms over takken of plantenwortels struikelde omdat ze eenvoudig geen ogen genoeg had. En dan was er nog de warme wind die om haar lichaam woei, en door haar haren, allemaal nooit eerder gekende impressies! Het was een prachtige zomerdag. Maar zelfs Loni realiseerde zich nog niet, hoe totaal anders het, wellicht al over een week, kon zijn. De zon stond hoog aan de blauwe hemel en slechts her en der verspreid dreef een wit wolkje op de zachte bries voorbij. Ze besefte volkomen wat er door Mila been ging, in die fascinerende wereld, waarheen ze haar hartsvriendin had meegenomen. Zij had immers diezelfde ervaringen gekend, toen zij dit voor het eerst mocht beleven. "Hier ergens zijn jullie mij komen ophalen en hebben Sal, Krawi en Sanri de eerste nacht en dag van mijn aankomst doorgebracht." vertelde ze. Ze waren de vorige avond gearriveerd, kort voor de duisternis inviel, nadat Loni kontakt had gemaakt met zuster Agnes om af te spreken wanneer ze haar en pater Andreas konden komen ophalen. Deze keer waren ze geland op het terrein van de grote boerderij die pater Andreas voor hen had gekocht. Vandaar ook dat ze het erop hadden gewaagd te landen, toen het nog niet helemaal donker was. Fos Amin en Gwarnia Frasu waren met hen meegekomen, speciaal om de boerderij te kunnen inspekteren en vast te stellen wat er aan gebeuren moest. Zuster Agnes en pater Andreas hadden hen daar opgewacht en zoals ze aan zuster Agnes had geïnstrueerd hadden ze het bakentje van het zendertje dat ze bij de non had achtergelaten, gebruikt om de landingsplaats te vinden. Het was al donker toen ze met zuster Agnes en Pater Andreas naar het klooster vertrokken, waarbij Mila doodsangsten had uitgestaan achter in de auto. Zuster Agnes had ervoor gezorgd dat er een tweede bed in haar slaapkamer was bijgezet voor Mila en die ochtend had Mila al een soortgelijke ervaring gehad als zij, op haar eerste ochtend op aarde. Ze was niet voor het raam weg te slaan geweest. Ook de rit met zuster Agnes naar de stad was voor haar een angstaanjagende gebeurtenis geweest, met dit verschil, dat ze de taal behoorlijk verstond en kon spreken, terwijl zijzelf, tijdens haar eerste rit maar had moeten gissen wat ze allemaal zag en ondervond. Ze hadden speciale kleren en andere benodigdheden gekocht voor allemaal, voor de aanstaande plechtigheid aan boord. En nu was het na de middag, en zuster Agnes en pater Andreas hadden nog een en ander te regelen, voor ze later in de middag mee zouden gaan en daarom hadden Loni en Mila besloten al vast te voet terug te keren naar de boerderij. "Maar dat is meer dan vier kilometer!" had zuster Agnes gewaarschuwd. "Zuster Agnes," had Loni lachend geantwoord, "jij kunt je nog steeds niet voorstellen, hè, dat het voor ons, die twintig jaar lang geen enkel stukje natuur hebben gezien, een hemelse ervaring is, om urenlang door de natuur te wandelen." "Toch wel, Loni," antwoordde de non, haar arm om haar schouder leggend. "Na alles wat ik met jou heb meegemaakt, kan ik 'to me wel een beetje indenken." en daarop had ze hen een kortere weg uitgelegd, die dwars door de zandduinen buiten het dorp liep. Het was een fikse wandeling en eenmaal in de vrije natuur viel het lopen Mila steeds zwaarder, omdat haar voeten als het ware vastzogen in het mulle zand. Maar ze genoot met volle teugen. Ze zoog de wereld op, zoals ook zijzelf die op haar eerste dag op aarde had opgezogen, alweer echter, met het verschil, dat Mila nu uitleg kreeg. Ze wees Mila alle planten en vertelde haar wat ze ervan wist evenals van de vele vogels in de lucht en in de struiken en bomen. Mila was, net als zij toen, als een kind, dat zich vergaapte aan alle onbekende en ongekende dingen om haar been. Ze liepen langzaam tussen de dichte begroeiing door, een heuveltje op en boven aangekomen bleven ze verrast staan kijken, omdat er in het dalletje aan de andere zijde een ven lag, waarin een groepje kinderen aan het spelen was, een stuk of vijf, jongetjes en meisjes, allemaal in hun nakie. Ze holden en sprongen en schreeuwden en smeten elkaar water in het gezicht en lachten en joelden en hadden een paradijselijk plezier. "Och, wat mooi!" fluisterde Mila, haar arm van de weeromstuit om haar heenslaand om haar naar zich toe te trekken en in haar oor te fluisteren, zodat de kinderen niet gestoord werden. "Wat heerlijk!" Voorzichtig, zonder geluid te maken liepen ze omlaag en gingen niet ver van het ven af in het zand zitten om toe te kijken. De kinderen hadden nog niets in de gaten. "O, wat zalig!" fluisterde Mila weer. "God, als wij toch eens zo'n jeugd hadden kunnen hebben!" Ze knikte. Ook haar hart sprong op van vreugde, omdat ze dit mocht zien. "Ja, Mila," fluisterde ze. "We hebben veel moeten missen!" Plotseling zag een van de kinderen hen zitten en riep iets tegen de anderen en alle vijf stoven ze geschrokken het water uit naar hun kleren, die vlak in de buurt van Mila en Loni lagen en die ze hals over kop over hun kletsnatte lijfjes begonnen aan te trekken. Loni begon te lachen. "Waarom doen ze dat?" vroeg Mila verbaasd. "Omdat ze stout zijn." lachte ze en zei tegen een klein meisje, dat het dichtst bij haar stond: "Kom ''s hier." Het kind bloosde heftig maar kwam wel naar hen toe, zij het met een angstig gezichtje. "Hoe heet je?" vroeg ze vriendelijk lachend. Het kind had blond haar dat in kletsnatte pieken om haar gezicht en hoofd hing en er tegenaan plakte en haar voetjes waren een en al modder en zand. "Marietje." zei het kind met angstig trillend stemmetje. "Je hoeft niet bang te zijn, hoor, Marietje." lachte Loni tegen haar. "Hoe oud ben je?" "Zeven jaar, juffrouw." zei het kind weliswaar wat opgelucht om de geruststellende woorden, maar toch nog een beetje angstig. Het kind voegde er smekend aan toe: "Zul U 'to niet aan ons moeder vertellen, juffrouw?" Loni lachte en sloeg haar arm om het meisje been en trok haar naar zich toe terwijl de andere vier op een kleine afstand nieuwsgierig bleven staan toekijken, zonder zich er ogenschijnlijk om te bekommeren dat hun kleren nat werden door hun natte lijfjes. "Nee, hoor, Marietje. We zullen 'to niet tegen je moeder zeggen. Maar dan moet je me wel beloven dat je het nooit meer zult doen. Doe je dat, Marietje?" "Ja, juffrouw. Ik zal 'to nooit meer doen. snotterde het kind. Loni wees naar de andere kinderen en vroeg: "Zijn dat je broertjes en zusjes?" "Jantje is mijn broertje." zei het kind, opgelucht over de belangstelling. "En Nellie is mijn zusje." en ze wees met haar vingertje haar broertje en zusje aan. "En Annie is mijn nichtje en Keesje is mijn neefje." vervolgde ze met haar vingertje de overige twee aanwijzend. Loni genoot tot in het diepst van haar wezen, en ze zag aan het gezicht van Mila dat ook haar hart overliep van vreugde vermengd met verwondering en bewondering. "Nou, jongens," zei Loni tegen de andere vier kinderen. "Dat mogen jullie niet meer doen, hè?" "Nee, juffrouw, we zullen 'to nooit meer doen." riepen ze alle vier in koor. Het jongetje dat Jantje heette trok de stoute schoenen aan en kwam naar voren en zei met eigenwijs stemmetje en dito snuitje: "Juffrouw, waarom ben jij bruin?" Ze keek het jongetje verrast en breed lachend aan en vervolgens keek ze nieuwsgierig naar het gezicht van Mila, om haar reaktie te zien. Mila had er duidelijk moeite mee om niet in lachen uit te barsten, zag ze. "Jij bent Jantje, hè?" vroeg Loni hem. "Ja, juffrouw." zei het manneke parmantig. "En hoe oud ben jij, Jantje?" "Acht jaar, juffrouw." zei hij en stak zijn beide handjes op, de linker met alle vijf vingertjes omhoog en de rechter met alleen duim, wijsvinger en middenvinger omhoog en ringvinger en pink in zijn handpalm gebogen. Mila hield het niet meer uit. Ze begon te schudden van het lachen, terwijl ze zich gelijktijdig zielsgelukkig voelde dat ze dit mocht meemaken. Haar bewondering voor Loni steeg ten top. "Weet je waarom wij bruin zijn, Jantje?" lachte Loni, "omdat wij uit een heel ver land komen, heel ver hier vandaan. Daar zijn alle mensen bruin. Ook alle kindertjes. Wind je dat niet mooi?" "Ja, juffrouw." antwoordde Jantje. "je bent heel mooi, juffrouw." De andere drie kinderen waren ook naar voren gekomen en neefje Keesje vroeg ineens, met ietwat schorre stem, omdat hij het blijkbaar zelf toch ook een beetje een rare vraag vond: "Jij hoeft je zeker nooit te wassen, hè, juffrouw?" Mila kwam niet meer bij van het lachen, terwijl Loni haar best deed zich te beheersen en het jongetje ernstig te antwoorden. "Toch wel, hoor, Keesje. Iedere dag, net als jij. Maar ja, ik speel natuurlijk niet in de modder, net als jij." Het jongetje grijnsde breed. Alle oorspronkelijke schrik was uit alle vijf kinderen verdwenen. Loni knuffelde Marietje en zei tegen haar: "Krijg ik een zoentje van jou?" "Ja, juffrouw." zei het kind blij dat het zo goed was afgelopen en sloeg haar natte armpjes om haar hals en plakte haar natte toet tegen haar wang. "En krijgt deze andere juffrouw ook een zoentje van jou?" vroeg ze en wees naar Mila. Het kind gaf geen antwoord, maar liep naar Mila, sloeg haar armpjes ook om Mila's hals en gaf ook haar een zoen. Toen volgden spontaan de vier anderen ook. "Ga nou maar lekker in de zon spelen." zei Loni lachend, "zodat je opdroogt, anders ziet je moeder toch dat je in 'to water bent geweest." "Ja, juffrouw." zei Marietje gretig, en holde met haar broertje en zusje en neefje en nichtje weg, spontaan een wedstrijd houdend, wie het eerst op de top van de heuvel zou zijn aangekomen. "O, god, wat heerlijk!" zei Mila haar wang afvegend. "Maar waarom waren ze nou toch stout geweest?" "Omdat ze in hun blootje waren en dat mag niet," lachte Loni, "dat is niet netjes." "Ach, wat zou dat nou?" vroeg Mila verbaasd. "Ze doen toch niks kwaads?" "In hun kultuur is dat niet netjes." zei Loni, lachend. "En dat weten ze heel goed. Dus als ze het toch doen, zijn ze stout." "O, wat prachtig!" lachte Mila. "Als wij toch eens zoiets hadden kunnen beleven!" "Ja, Mila," zei Loni, opstaand en Mila's hand weer pakkend om haar overeind te helpen. "Ja, Mila, we hebben heel veel gemist. Ik zou nu best nog in m'n nakie in dat water willen gaan spelen, maar dat kunnen we maar beter niet doen, want God weet wat voor bacteriën daar allemaal in krioelen." "Plus dat we de kans lopen dat iemand ons ziet en het aan ons moeder zal vertellen." lachte Mila. "Was dat maar waar!" zuchtte Loni. "Besef je wel wat hun moeder voor die kinderen betekent? Wij zouden kinderen van die leeftijd kunnen hebben, Mila en dan zouden wij hun grote beschermster zijn, hun voorbeeld, hun toeverlaat, hun leidster, voor wie ze respekt hebben en van wie ze houden, en die ze geen pijn willen doen en daarom mag ze niet weten dat ze soms stout zijn." "Ik vraag me alleen af, waar die negatieve houding vandaan komt tegen het menselijk naakt." zei Mila peinzend, terwijl ze langzaam dezelfde heuvel opliepen waarachter de kinderen waren verdwenen. "Daar ben ik ook nog niet helemaal achter." antwoordde ze. "Zuster Agnes vertelde mij dat ze de ochtend na mijn aankomst hevig geschrokken was, toen ik in mijn nakie uit de badkamer kwam, maar zich direkt daarop had gerealiseerd dat ik niet van de aarde was en geheel andere waardenormen had dan zij. Ze zei dat het waarschijnlijk een sociaal gedetermineerde angst was om als lustobject benaderd te worden, of een evolutionaire bescherming van het monogame huwelijk. Het grappige is, dat de bijbel begint met het verhaal van de zogenaamde eerste twee mensen, die pas nadat ze hadden gegeten van de Appel van kennis van goed en kwaad plotseling ontdekten dat ze naakt waren en zich schaamden. En als je dan naar die kinderen kijkt, die die kennis nog niet hebben, zie je dat ze zich helemaal niet voor elkaar schamen, totdat het hen door hun opvoeders wordt aangeleerd en dan zijn ze ineens stout als ze zich niet schamen." Ze liepen langzaam verder een tweede heuvel op, waarachter ze de weg zagen liggen die ze naar de boerderij moesten volgen. Mila had een beetje stijve benen gekregen als gevolg van het hoge aardse gewicht, maar ze genoot ondanks die vermoeidheid met volle teugen van de geheel nieuwe en nooit gekende ervaringen. De weg was gelukkig verhard, zodat het lopen haar daar veel beter afging. Er kwam hen een man en een vrouw elk op een fiets tegemoet en Mila bleef verrukt staan, om het peddelende paar goed te kunnen bekijken. Het waren nog jonge mensen, en ze groetten vriendelijk lachend met een: "Goeie middag, dames!" "Fantastisch!" zei Mila opgetogen. "Dat wil ik ook een keer leren." Loni lachte. "Maar niet op deze weg," zei ze, "anders kom je gegarandeerd een keer in de sloot ernaast terecht tussen de brandnetels." en ze wees haar naar de plantensoort. "Zijn die gevaarlijk?" vroeg Mila. "Ik wind ze mooi." "Ze veroorzaken een branderige jeuk overal waar ze je raken." vertelde ze haar vriendin. "Wat gek eigenlijk," merkte Mila op, het fietsende paar nakijkend. "dat die vrouw een andere soort fiets heeft dan die man." "Dat komt omdat vrouwen nu eenmaal meestal een rok aan hebben," verklaarde Loni, "en dan is zo'n stang er tussen erg ongemakkelijk. Bovendien mogen vrouwen niet hun been achter over de fiets zwaaien, bij het op- en afstappen, want dan kan iedereen onder hun rok kijken en dat mag niet." Mila proestte van het lachen. "Daar heb je dat schaamtegevoel weer, waar je het over had, hè?" zei ze. "Maar dat verklaart nog niet waarom vrouwen rokken dragen en mannen broeken." "Toch wel." antwoordde ze. "Volgens mij was in het verleden de achterstelling van de vrouw nog veel sterker dan nu, en waren vrouwen gedwongen - zoals op sommige plaatsen nog - zich van top tot teen in lange kleren te hullen, zodat hun lichaamsvormen onzichtbaar bleven. Dat betekent dat de mannen de vrouwen feitelijk als lustobject benaderen en daarom moet dat object aan het oog onttrokken worden. De huidige rokken en jurken zijn daar een overblijfsel van, denk ik." In de verte zagen ze al de hoge omheining van de boerderij, waarheen ze op weg waren, nu weer vlotter lopend, op de harde weg, afgezoomd door een sloot aan weerszijden waarachter groene weilanden lagen. In de berm van de weg stonden gele bloempjes, en Mila hurkte neer om ze van dichtbij te bekijken. "Niet aankomen." waarschuwde Loni. "Dat zijn 'paarden bloemen' en daar gaan je handen van stinken, zoals ik tot schade en schande heb ondervonden." "Maar ze zijn prachtig!" verklaarde Mila vol bewondering. Ze kwam weer overeind om langzaam verder te lopen, in alle richtingen been en weer kijkend, naar de voor haar paradijselijke omgeving. "Toen ik het eens met zuster Agnes over het sterke onderscheid tussen mannen en vrouwen had," vervolgde Loni ernstig, het gesprek weer opnemend, "moest zij er heel lang over nadenken voor ze er een antwoord op kon vinden. Het was voor haar zo vanzelfsprekend, dat ze eerst niet begreep hoe ik toch zulke domme vragen kon stellen. Maar uiteindelijk verklaarde zij het zo: Oorspronkelijk, zo dacht ze, waren vrouwen het bezit van mannen. In sommige kulturen op aarde is dat nog zo. In bepaalde islamitische landen moeten ze, tot op de dag van vandaag zelfs hun gezicht bedekken." "Wat zijn 'islamitische landen'?" vroeg Mila niet begrijpend. "De Islam is een niet christelijke godsdienst," antwoordde ze, "maar veel meer weet ik daar ook niet van, dan alleen dat sommige volgelingen ervan erg vrouw-onvriendelijk zijn." Mila bleef ineens weer verrast staan kijken naar een vlinder die zijn kleurrijke vleugeltjes wijd had uitgeslagen. Loni lachte. "Kijk," zei ze, "weet je waarom die vlinder zo kleurrijk is? Hij probeert met zijn schoonheid een vrouwtje te lokken. Bij de mensen is het net omgekeerd. Daar proberen de vrouwen met hun lichaamsvormen de aandacht van de mannen te trekken en dat zal de oorzaak zijn, waarom de vrouw wordt gezien als de bron van het kwaad en dus maar beter kan worden verborgen." Mila lachte. "Puur natuur, hè, kleintje." erkende ze. "Maar het houdt ook in dat de vrouwen nog steeds onvoldoende zelfrespekt hebben, want wie zichzelf respekteert moet respekt afdwingen met zijn persoonlijkheid, niet met het lijf." "Precies." antwoordde Loni. "dat zei zuster Agnes ook. En daarom kleden de nonnen zich nog in die ouderwetse kleding, niet omdat ze bezit van mannen zijn, maar omdat ze geen aandacht op zichzelf willen vestigen met hun lichaamsvormen." "Dat is onzin." vond Mila. "Het respekt, je persoonlijkheid hangt niet af van de mate van verhulling of onthulling van je lichaam, wel van de manier waarop. Ik heb vanmorgen in de stad gezien dat sommige vrouwen en vooral jonge meisjes zich zodanig kleden dat ze zich duidelijk presenteren als lustobject, zoals jij dat hebt genoemd, en dat getuigt niet van zelfrespekt en persoonlijkheid." "Dat is volkomen waar." beaamde Loni. "Maar in deze kultuur, waar de biologische aantrekking, om niet te zeggen: de dierlijke drift, nog steeds een sterker effekt heeft dan de persoonlijkheid, speelt de mate van verhulling of onthulling ook nog steeds een grote rol, zelfs ongeacht de manier waarop. En daar komt nog bij, volgens zuster Agnes, dat de vrouwen, evenals de mannen, trouwens, zich conformeren aan de attitudes die ten opzichte van hen bestaan." "En bovendien," merkte Mila op, "weten wij feitelijk helemaal niets van de normen en culturele determinismen op Urda. Wie weet is het daar niet anders dan hier." Ze waren voor het hek van de boerderij aangekomen. Het was nogal roestig, zagen ze nu bij daglicht. Boven het hek bevonden zich twee gebogen koperen buizen met letters ook van koperen buizen gelast ertussen. Er stond te lezen: "DE STERRENSCHANS." Mila wees ernaar. "Wat betekent 'schans'" vroeg ze. "Een 'schans' is een bolwerk, of een verhoogde punt om vanaf te springen." legde Loni uit. "Dan is het een mooie, toepasselijke naam voor ons." zei Mila. Ze keek verrukt naar de vele bomen, sommigen vol vruchten en anderen nog in bloei, achter de hoge omheining, die ze de avond tevoren nauwelijks had kunnen waarnemen, in het half donker en bevangen van angst als ze was, achter in het monsterlijke voertuig dat 'auto' heette. Ze wees ernaar en vroeg ongelovig: "Is dat allemaal van ons?" Loni lachte en maakte het roestige hek open met de grote sleutel die pater Andreas haar had gegeven. "Ja, dat is allemaal van ons, Mila." antwoordde ze zelf ook vol blijdschap. "Alleen staat het officiëel op naam van pater Andreas, omdat wij nog geen aardse identiteitspapieren hebben." Na een wandeling van ongeveer driehonderd meter tussen dichte boomgaarden en struiken door over een vrij smal pad, bereikten ze het open terrein waar een groepje oude gebouwen stond, wel verwaarloosd, maar niet vervallen. Tot hun verrassing liep er iemand in ruimtepak rond, zodat ze niet konden zien wie het was. Het bleek Fos Amin te zijn, toen hij de helm van zijn ruimtepak open klapte en naar hen toe kwam. Hij grijnsde breed. "Wat doe jij in vredesnaam?" vroeg Loni verbaasd. "Wij zijn bezig de boel te ontsmetten." grijnsde Fos. "Gisteravond, toen Gwarnia en ik de grote deur van die schuur daar openden, begonnen onze analysatortjes als gekken te fluiten. Het stikte daar binnen van allerlei schimmels en ongedierte. We zijn de hele dag druk geweest om de boel schoon te krijgen, maar het wordt een mooie basis voor ons, dat kan ik je verzekeren." Gwarnia kwam uit het woonhuis, ook in haar ruimtepak. Ze klapte haar helm open en richtte zich direkt tot Loni en zei opgetogen: "Loni, Het is hier werkelijk schitterend! Het overtreft al mijn verwachtingen. Ik had nooit kunnen dromen dat het zo mooi zou zijn." Ze trok de schuifsluiting van haar ruimtepak open en stapte eruit slechts gekleed in haar onderbroekje, met daarboven haar veiligheidsgordel, die inmiddels voor iedereen was geconstrueerd voor ze naar de aarde zouden gaan en die voor iedereen beveiligd was met de eigen vingerafdruk. Ook Fos ontdeed zich van zijn ruimtepak en bleek evenals Gwarnia slechts zijn onderbroek aan te hebben en zijn veiligheidsgordel. "Zeg," zei Loni berispend. "Gaan jullie eens gauw wat meer aantrekken. Als zuster Agnes en pater Andreas dadelijk komen, krijgen ze een beroerte van jouw blote tieten en dijen en van de behaarde borst en benen van Fos." "Hoezo?" vroeg Gwarnia oprecht verbaasd. "Die aardse kleren zijn nu eenmaal niet geschikt om in een ruimtepak aan te hebben." "Dat zal wel." lachte Loni, "maar wij moeten nu eenmaal de normen die hier op aarde gelden respekteren, ook al vinden we ze eigenlijk onzin. Ik heb net Mila verteld dat er zelfs kulturen zijn, waar vrouwen niet alleen hun hele lichaam moeten bedekken, maar zelfs hun gezicht. Ik had daar ook moeite mee, in het begin. Het heeft te maken met het feit, dat mannen en vrouwen elkaar niet in eerste instantie benaderen als mens, als persoonlijkheid, maar als mannelijk en vrouwelijk lichaam. Goed beschouwd dus als objekt. Daar staan echter zoveel goeie dingen tegenover, zoveel moois, dat we die onderontwikkeling, zullen we maar zeggen, maar op de koop toe moeten nemen." Gwarnia haalde haar schouders op en zei berustend: "Goed, dan moeten we even naar de pendel, want daar liggen onze aardse kleren." "Ik denk," zei Fos, terwijl ze gevieren naar de pendel liepen, "Dat de aanpassing aan bepaalde primitieve normen en waarden voor ons nog wel eens de nodige problemen kan geven." "Ach," zei Loni, "er is maar één manier om dat te voorkomen: wij mogen deze wereld niet benaderen vanuit een superioriteitsgevoel, maar trachten de geldende waarden en normen te begrijpen. Dan gaan we ze vanzelf respekteren." Gwarnia en Fos waren nog maar net aangekleed, toen ze de motor van de auto van zuster Agnes hoorden, naderend van de andere kant, waar ook een hek was, waarvan pater Andreas de sleutel had gehouden. De priester en de non waren zichtbaar zenuwachtig, toen ze naast de pendel uit de auto stapten. Loni liep snel naar zuster Agnes toe en sloeg haar arm geruststellend om haar been. "Weet je," zei ze vol liefde. "jullie zouden blij moeten zijn dat je vier en twintig buitenaardse mensen gaat opnemen in de kerk van Jezus-Christus." De priester, die het hoorde, reageerde: "Dat zijn we ook, maar ik zou het liever niet met een vliegende schotel doen." Om zijn zenuwen wat te kalmeren, sloeg hij gelijk aan het werk, door de koffers uit de auto te laden en over te brengen naar het ruim van de vliegende schotel, geholpen door Fos, Gwarnia en Mila. Loni leidde zuster Agnes met zachte hand naar de openstaande cabine deur van de pendel en hielp haar naar binnen. De religieuse keek haar ogen uit naar alle onbegrijpelijk instrumentenpanelen en al wat er aan boord te zien was. "Jij komt naast me zitten, hier." Zei Loni, haar met zachte hand naar de rechter stoel naast de stuurstoel duwend. "Ga jij dit ding besturen?" vroeg zuster Agnes met benepen stem. "Waarom doet die man dat niet?" Loni schoot in een hartelijke lach. "Het lijkt wel of vandaag de man-vrouw relatie centraal staat." lachte ze. "We hebben er net een hele diskussie over achter de rug. Wij zullen het moeilijk krijgen, om de achterstelling van vrouwen hier op aarde te respekteren. Bij ons bestaat die achterstelling niet. Fos Amin is agro-biochemicus. Een heel knappe, maar niet knapper dan zijn vijf vrouwelijke collega's. Ze hebben allemaal hun specialisatie. Ik ben technofysicus en één van mijn specialisaties is de ruimtevaart. Hij kan dit toestel ook besturen, hoor, dat kunnen we allemaal, maar qua opleiding ben ik daar beter voor geschikt dan hij." Zuster Agnes ging niettemin met een benauwd gezicht in de gemakkelijke stoel zitten en Loni deed haar voor hoe ze op de rechter leuning een knopje in moest drukken, waarop de veiligheidsriem uit de leuning schoot en zich automatisch in de linker leuning vergrendelde. Ze zag door de open deur dat Pater Andreas de auto in een van de schuren had gezet en begeleid door Mila naar de pendel kwam lopen. Fos en Gwarnia waren bezig de deuren van de gebouwen te sluiten. "Nou, nou," zei de priester, kennelijk zijn best doend een stoere houding aan te nemen terwijl hij naar binnen stapte. "Dat ziet er bijzonder geavanceerd uit." Loni was in de stuurstoel gaan zitten en wees hem de stoel links van haar aan. "Ga jij dit ding vliegen?" vroeg hij verbijsterd. Loni schoot weer in een hartelijke lach. "Ja, pater," zei ze, "U kunt U met een gerust hart aan mij toevertrouwen." "Ja, ja!" zei hij, op een toon die geen enkele twijfel liet over zijn onzekerheid. "Maar ik zat toch met een geruster hart aan het stuur van de auto." "Als U wilt, mag U het proberen." suggereerde Loni lachend. "Het is heel gemakkelijk. Op het moment dat we starten wordt het hele schip gewichtloos en zou je het met je mond naar de maan kunnen blazen door een rietje naar buiten te steken." "Bedoel je dat je zo weinig energie gebruikt?" vroeg hij ongelovig. "Inderdaad." beaamde ze. "Met de energie die U nodig heeft om met Uw auto een ritje naar de stad te maken, kunnen wij gemakkelijk een reisje naar de planeet Mars maken En de energiebron is vrijwel onuitputtelijk. Wij onttrekken de energie aan de ruimte zelf. Het heelal is vol van allerlei vormen van energie. Je zou het kunnen vergelijken met Uw vliegtuigen met straalmotoren, die lucht binnen zuigen en gecomprimeerd weer uitstoten. Alleen, die straalmotoren zijn ontzetten inefficiënt, omdat ze enorme hoeveelheden energie verbruiken om hun taak te verrichten." "Nou, nou!" mompelde de priester verbijsterd en liet zich in de gemakkelijke stoel zakken. Mila hielp hem met de veiligheidsriem. "O, dus we moeten toch wel een riem aan hebben." konstateerde hij zuinigjes. "Ja, pater." lachte Mila. "Want U wordt dadelijk gewichtloos en we hebben liever geen priester die door de kabine gaat fladderen." "O, zo, ja, ja." zei hij benepen. Fos en Gwarnia stapten binnen en Loni drukte de cabine deur dicht. Ze wachtte even en vroeg toen: "Zitten jullie, daar achter?" "Ja, hoor," antwoordde Gwarnia. "starten maar." Loni zette haar voeten op de pedalen en met enkele snelle vingerbewegingen schakelde ze de machinerie in. De stuwring begon meteen in de lucht een suizend geluid te maken, maar ze zag niet dat pater Andreas daarop met opgetrokken wenkbrauwen vragend naar haar keek. Haar ogen flitsten over de schermen die oplichtten en de omgeving rond en boven de pendel helder in beeld brachten. Ze legde even haar hand op de knie van zuster Agnes en zei zacht: "Niet bang zijn, zuster Agnes, alles gaat goed." en zich tot pater Andreas en zuster Agnes tegelijk wendend, zei ze: "U gaat nu gewichtloos worden. Dat is even een raar gevoel, maar hopelijk went het snel. In de hogere luchtlagen kunnen we een beetje wiebelen, vanwege de sterke luchtstromingen, maar dat is niks bijzonders." Haar hand schoot opnieuw uit en met een zacht sissend geluid zakte de wereld snel onder hen weg. Zuster Agnes en pater Andreas waren allebei wat witjes om de neus geworden, maar keken niettemin gefascineerd door de voorruiten naar buiten, om te zien hoe het landschap onder hen wegviel. De pendel begon wat been en weer te wiebelen en zuster Agnes greep haar arm vast en kneep er hard in. "Het is niets, zuster," zei ze geruststellend en legde haar hand weer even op de knie van haar aardse vriendin. "Het is maar even. Dadelijk zijn we buiten de dampkring." Inmiddels was een groot deel van Europa beneden zichtbaar geworden en op de buitendrukmeter zag Loni dat ze de dampkring praktisch hadden verlaten. Het suizende geluid van de voortstuwing was geheel opgehouden, omdat er geen lucht meer was om het voort te planten. "Zo," zei ze. We zijn in de ruimte." Ze tikte op enkele toetsen van het computerbordje en op een scherm verscheen de baan van de maan, waarop ze de koers instelde en vol gas gaf. Beneden was bijna de halve aarde zichtbaar, van de Atlantische Oceaan tot aan het Oeral gebergte en uit haar linker ooghoek zag ze hoe de priester uiterst gefascineerd naar het beeld van zijn steeds kleiner wordende wereld staarde. Ze leunde achterover en zei geruststellend: "De eerste paar uur valt er niks meer te doen. We liggen recht op koers naar de maan en onze computers zorgen er verder voor dat die koers gehandhaafd wordt. U, pater Andreas en jij, zuster Agnes, gaan de eerste aardse mensen zijn die voet op de maan zullen zetten. Alleen ben ik bang dat niemand op aarde dat ooit te weten zal komen." "Dat vrees ik ook." beaamde de priester wat bijkomend. "Als we het iemand zouden vertellen, zouden ze ons wellicht in een gekkenhuis stoppen." * * * Pater Andreas had een prop in zijn keel van ontroering, vanachter het altaar de gemeenschapszaal overziend, die omgetoverd was in een stemmige kapel. Het verbaasde hem nog steeds, dat net als overal elders in het schip, de ruimte helder verlicht was, zonder dat er ook maar ergens een lamp te bekennen was. Ze hadden de stoelen - voor hem en zuster Agnes ook al heel vreemde, maar uiterst makkelijk zittende stoelen - in twee rijen van drie naast elkaar geplaatst, zodat er een middenpad overbleef. Tot zijn eigen verbazing kostte het hem moeite zijn tranen niet de vrije loop te laten, vanwege het onvergetelijke schouwspel vóór hem. twintig prachtige jonge vrouwen en vier jonge mannen, allemaal in hun speciale, hagelwitte kleren gestoken, die als het ware hunkerend naar wat komen ging, ingetogen neerknielden voor hun stoelen, elk met een brandende kaars in de hand. Dit was, zo begreep hij, na zijn verblijf van enkele weken onder hen, het tweede grote keerpunt in hun levens. Hij glimlachte in zichzelf bij de herinnering aan de korte, technische diskussie in hun eigen taal - waarvan Loni hem achteraf verslag had gedaan - over de vraag of ze inderdaad brandende kaarsen konden gebruiken en welke maatregelen daarvoor genomen moesten worden. Ze bleken helemaal geen open vuur te kennen en de afvoer van de rook en het extra hoge zuurstofverbruik was een probleem dat de technische dames moesten oplossen en hadden opgelost, want, ondanks zijn suggestie dat ze ook namaak kaarsen met elektrische lampjes konden gebruiken, stond, met name Loni erop dat er wel echte kaarsen werden gebruikt voor de doopplechtigheid. "Het is per slot van rekening het symbool van het eeuwige vuur van Gods liefde en van de verrijzenis," had ze gezegd "en dat symbool, hoewel het natuurlijk niet essentieel is, willen we toch graag handhaven." De technische dames, samen met Sal Kinir hadden ook een prachtige doopvont gekonstrueerd, die naast het geïmproviseerde altaar voor in de kapelzaal stond. Boven het altaar hing een groot kruis, dat Loni en Mila gekocht hadden samen met de kaarsen en de witte kleren en tegen de wand, achter het altaar, op een klein tafeltje, stond een prachtig tabernakel, versierd met edelstenen. Het tengere meisje Ena, had, aan de hand van foto's in een boek, alle staties van de kruisweg van Christus werkelijk fenomenaal mooi geschilderd en aan de wanden van het vertrek gehangen. Het grappige was, dat Veronica, die Christus' gezicht afveegde, het gezicht van Loni had en dat de andere vrouwen, die rond Veronica stonden, als je goed keek, allemaal op één van hen leken. Een ander, uiterst bescheiden meisje, Trewi geheten, had samen met zuster Agnes alle liedjes op een dwarsfluit leren spelen, zo mooi, zo ontroerend, begeleid door zuster Agnes op de gitaar, die ze had meegebracht, dat de plechtigheid, die op het punt stond te beginnen, nog onvergetelijker zou worden dan ze op zichzelf al was, door de ongelooflijke omstandigheden van de vierentwintig buitenaardse mensen en de plaats. De gebeurtenissen van de afgelopen paar weken kwamen telkens weer, bij flarden, in zijn herinnering op, met als hoogtepunt de bijeenkomst van twee dagen geleden, toen de laatste voorbereidingen besproken werden voor de plechtigheid van vandaag. Hij had voor zichzelf besloten de hele plechtigheid, inclusief de heilige mis in het Nederlands te doen, in plaats van het latijn en zich niet aan de liturgische kalender te houden. Zuster Agnes was het daar roerend mee eens geweest. De eerste dagen, aan boord van dit reusachtige ruimteschip, dat er totaal anders uitzag dan hij zich ooit had kunnen voorstellen, tussen vier en twintig wetenschappelijke genieën, die zich echter geen moment op hun genialiteit lieten voorstaan, waren als een droom, een science-fiction droom, waar van hij zelf nauwelijks in staat was ten volle te beseffen dat het werkelijkheid was. Voor ze in de kolossale zwarte bol, diep beneden in een nog reusachtiger maankrater waren geland, had Loni een korte rondvlucht gemaakt vlak boven het fel verlichte maanlandschap en was op één plaats zelfs geland, en had hem aangeboden met haar in ruimtepak naar buiten te gaan. Het was voor hem en zuster Agnes een ongelooflijke ervaring geweest, om op slechts enkele meters afstand het stof en de keien op de maan bodem te kunnen zien liggen, haarscherp en volmaakt bewegingloos. De hele reis was trouwens een onvoorstelbare en enerverende belevenis geweest, die hem, geleidelijk aan, zijn onzekerheid en angst had laten verliezen, Maar uitstappen op het maanoppervlak, de eerste aardse mens zijn, die zijn voet in het maanstof zou zetten, dát had hij echt niet aangedurfd. Hij besefte wel degelijk, na de fascinerende vlucht door de ruimte, waarin hij en zuster Agnes indrukken opdeden waarvan ze nooit hadden kunnen dromen dat ze ze ooit zouden beleven, dat het voor deze jonge mensen de gewoonste zaak van de wereld was om een ruimtepak aan te trekken en uit te stappen. Maar voor hem was het zo onvoorstelbaar, dat hij er niet aan had gedurfd. Hij had hen verteld dat het de bedoeling was dat vóór 1970 de eerste mens op de maan zou landen, maar toen ze hoorden dat daarbij reusachtige raketten gebruikt werden die hun volle gewicht behielden, hadden ze verbijsterd hun hoofden geschud en gezegd dat dat inhield dat daarbij een ongelooflijke energieverspilling moest plaats hebben. Enkelen van de dames hadden later, in een gesprek aan boord van het enorme ruimteschip, gesuggereerd dat zij die aardse techniek snel konden verbeteren, maar nu had hij hen allemaal samen gewaarschuwd dat vooral niet te doen. "Er zijn verschillende redenen," zei hij, tijdens dat gesprek, "waarom het beter is, jullie geavanceerde techniek geheim te houden. Toen jullie, twintig jaar geleden, vertrokken van jullie wereld, woedde er op aarde de Tweede Wereldoorlog, die miljoenen mensenlevens heeft gekost. Daarna is de aarde verdeeld geraakt in twee grote vijandige blokken, of misschien liever drie, de zogenaamde vrije westerse wereld en het communistische blok, en daar los van, alle onderontwikkelde landen, vooral in Afrika, Azië en Zuid Amerika. Het is echt een Godswonder, dat Loni in het klooster van de Franciscanessen is geland. Voor hetzelfde geld had ze ergens in Rusland in een militair kampement terecht kunnen komen, of bij een groep revolutionaire guerrillero's ergens in Zuid Amerika. Jullie zullen veel tijd nodig hebben om al die toestanden te leren begrijpen. Maar één ding staat voor mij als een paal boven water vast: als jullie je echte herkomst bekend maken en je geavanceerde techniek, wordt je onherroepelijk de speelbal van het zogeheten industriëel-militaire complex van de groot-machten. Laat de aarde zijn gang maar gaan. Je kunt verbeteringen aanbrengen in aardse systemen, kleinigheden, waarop je patent kunt aanvragen, zodat je er veel geld mee kunt verdienen voor het levensonderhoud van jullie allemaal. Ik zal wel uitzoeken hoe dat moet." Het was niet alleen schier onvoorstelbaar hoe leergierig deze jonge mensen waren, tijdens de dagelijkse godsdienstlessen, maar vooral hoe razendsnel ze de nieuwe stof opnamen. Ze lazen alles wat los en vast zat. Loni had zowat een hele bibliotheek aan boeken via haar computertje naar haar vrienden in dit reuzenschip geseind, die ze allemaal hadden opgeslagen in hun onbegrijpelijke computers en daarnaast had ze nog kisten vol aardse boeken meegenomen, die van hand tot hand gingen en waarvan ze de meesten ook al in hun computers hadden opgeslagen, om op die manier elk willekeurig onderwerp binnen enkele seconden te kunnen vinden, zonder te hoeven nazien in welk boek of welke boeken het voorkwam. Hij had soms wel voor vrijwel onoplosbare problemen gezeten, tijdens de lessen, vanwege de vragen die ze stelden en opmerkingen die ze maakten. Ze hadden aanvankelijk wat moeite gehad met de idee van een 'Moeder van God' in de persoon van Maria. "God is de eerste oorzaak en heeft zelf geen oorzaak." had de jonge arts Tar Nilo gezegd. "Dat is juist." had hij toegegeven. "Het ens causam suam noemen de theologen dat met een Latijnse term, het wezen dat zijn eigen oorzaak is En de idee dat Maria de Moeder van God is, heeft vanaf het begin in de Kerk veel problemen en schisma's veroorzaakt. Al in de vijfde eeuw werd er een concilie aan gewijd te Efese, in Griekenland, om het zogeheten 'Nestorianisme' te veroordelen. Bisschop Nestorius beweerde in feite hetzelfde als jij. De theologen beslisten echter dat Maria, als moeder van Jezus Christus, moeder was van de hele persoon van de God-Mens. De mens Christus is, zo geloven wij, de Zoon van God, en daarmee zelf God, en Maria kan geen moeder zijn van een halve zoon, om het maar populair te zeggen. Dit dogma roept echter inderdaad een paradox op.: God heeft geen oorzaak, maar Maria als moeder van Christus is wel moeder van God." "Kunnen we het niet zo stellen," had Loni, naast hem zittend, en voor wie zijn bewondering alsmaar groeide, "dat bepaalde geloofswaarheden onze rationele logica te boven gaan en daarmee concluderen dat onze logica tekort schiet, en wij deemoedig ons hoofd moeten buigen voor het mysterie?" Tar Nilo had even gelachen en vervolgens gezegd: "Loni, jij hebt je roeping gemist. Je moet theologe worden." Een ander probleem waar ze nogal wat moeite mee hadden was de idee van het bestaan van engelen en duivels. Nu had hij daar zelf ook wel problemen mee, maar niet op hun manier. "Kijk," had een van de dames, Gwarnia genaamd, gezegd. "God even buiten beschouwing latend, kan gesteld worden, dat bewustzijn niet slechts materie gebonden is, maar inherent is aan materie. Het is recht evenredig met de complexificatie van de materie. Spreken over wezens die 'louter geest' dat wil zeggen, 'bewustzijn' zijn is strijdig met de universele wetten van de natuur van het heelal." Hij had figuurlijk gesproken met zijn oren zitten klapperen, vooral ook, omdat alle anderen blijkbaar haar mening deelden, omdat ze het niet als een mening zagen, maar als de konstatering van een feit. Na enige aarzeling had hij gezegd: "Ik heb daar zelf ook zo mijn bedenkingen over. Maar ik sus mijn bezwaren altijd maar met de gedachte, dat veel van wat ons in het geloof als konkreet wordt voorgehouden, in wezen niets anders is, dan de symbolische uitdrukking van geestelijke ervaringen. Als ik mevrouw Gwarnia goed heb begrepen, verwerpt zij impliciet de idee van een afzonderlijk lichaam en een afzonderlijke ziel en daarmee het voortbestaan van de ziel zonder het lichaam." "Niet alleen Gwarnia." merkte een van de artsen, Luka genaamd op, met een fijnzinnige glimlach om haar lippen. "In dat verband is het opmerkelijk," had hij geantwoord, "dat de kerk altijd de 'verrijzenis van het lichaam' heeft geponeerd als dogmatisch geloofspunt. Maar in feite zou er dus moeten staan: 'de verrijzenis van de mens'. Maar komt dat niet op hetzelfde neer?" "Natuurlijk," zei het vrolijkste van alle meisjes, ene Sibirna. "Maar daarmee zijn we nog niet van de engelen af, of we moeten onszelf daartoe rekenen, met uitzondering van Sarnu, dan." "Moeten we daar dan van af?" vroeg Loni. "Kunnen we niet stellen, dat het ervaringen zijn van goedheid, liefde, zuiverheid, behulpzaamheid, bescherming, geborgenheid, terwijl het begrip 'duivel' het tegenovergestelde daarvan is?" Sarnu reageerde prompt, ogenschijnlijk bloedernstig, met de opmerking: "Sibirna hoort dan in ieder geval thuis onder de categorie 'duivelskinderen'." Ze moest het bekopen met een fikse por in haar zij. En zo waren er nog heel wat obstakels geweest, vooral met betrekking tot sommige verhalen uit het Oude Testament, zoals het verhaal van Abraham die van God opdracht kreeg zijn zoon Isaac te offeren. het vervulde hen van afgrijzen. Toen was zuster Agnes tussenbeide gekomen. "Dat ben ik volkomen met jullie eens." zei ze ernstig, voor hijzelf kon reageren. "Ik heb daar ook altijd moeite mee gehad, tot ik besefte, dat Abraham moet hebben geleefd in een tijd dat mensenoffers nog gangbaar waren in dat deel van de wereld. Abraham zelf was ervan overtuigd dat God dit van hem eiste, tot hij, op het laatste moment tot het inzicht kwam dat God zoiets wreeds niet kòn eisen. De God die tot hem sprak zat in zijn eigen verbeelding, een verbeelding bepaald door de tijd waarin hij leefde. Hetzelfde geldt waarschijnlijk ook voor veel van de verhalen over engelen." Ook het Exodus verhaal veroorzaakte een sterk negatieve reactie. Wat voor God was dat, vroegen ze zich verbijsterd af, die babies ging vermoorden en blijkbaar niet erg alwetend was, anders zou hij toch geen bloedsporen aan huizen nodig hebben gehad om te weten waar de joden woonden. Keer op keer moest hij herhalen dat het daarbij niet ging om letterlijke geschiedschrijving, maar om interpretaties van ervaringen uit lang vervlogen tijden, van mensen, die zelf ook behept waren met de bijgeloven van hun eigen tijd. "De oude Germaanse volkeren," zei hij, " die twee, drie duizend jaar geleden in Noord Europa leefden, waren er heilig van overtuigd dat de donder veroorzaakt werd doordat een Godheid, Donar genaamd, een hamer door de lucht slingerde. Zij hadden geen verklaring voor het natuurverschijnsel 'onweer' en dus zochten ze een bovennatuurlijke verklaring. En dat doen veel mensen vandaag de dag nog. Als er een natuurramp plaats heeft, schrijven ze dat toe aan een of andere vorm van straf van God." "Een ogenblikje, pater Andreas," zei een ernstige jonge vrouw, Krona genaamd, haar hand opstekend. "Wat is 'donder' en 'onweer'?" Hij keek even stomverbaasd rond, het eerste moment niet in staat te begrijpen dat iemand de betekenis van die woorden niet kende. Zuster Agnes kwam hem te hulp en antwoordde lachend: "Pater Andreas heeft nog steeds niet door dat jullie de meest alledaagse aardse verschijnselen niet kennen. 'Onweer' ontstaat in de atmosfeer, als door warmte en vocht de ene wolk een andere electrische lading krijgt dan de andere, of dan de aardbodem. De electrische lading kan dan zo hoog oplopen, dat zo'n wolk zich ontlaadt van de ene naar de andere of naar de grond. Daarbij ontstaat dan een lichtflits, die we 'bliksem' noemen en de ontlading veroorzaakt een vacuüm of bijna vacuüm op de plaats waar ze ontstaat en daar klapt dan de omringende lucht in wat een enorm geraas veroorzaakt dat we 'donder' noemen. Je moet 'to mij niet kwalijk nemen als deze uitleg achteraf niet helemaal wetenschappelijk verantwoord blijkt te zijn." "of," riep Sal uit. "dat hebben wij een keer gezien. We snapten er niks van." "Tja, zo zie je maar," zei pater Andreas, "Dat het voor mij soms onbegrijpelijk is dat jullie iets niet weten en omgekeerd, dat het voor jullie volmaakt onbegrijpelijk kan zijn dat wij iets niet weten. Daarom ook moet Ik jullie wel waarschuwen: er zijn nog steeds grote groepen christenen, om ons daar maar toe te beperken, die wel degelijk de Bijbel letterlijk blijven uitleggen. halverwege de jaren twintig werd in Nederland een protestantse dominee, Geelkerken, uit zijn kerk gezet, omdat hij het had gewaagd te veronderstellen dat de sprekende slang in het paradijs symbolisch moest worden opgevat." "Maar dat is toch volslagen achterlijk!" riep een hyper-intelligente jongeman, Nog Arli geheten, uit. "Dat is 'to ook." antwoordde hij, "maar die mensen eisen wel respect voor hun geloofsovertuiging. Daarom waarschuw ik jullie ook, dat je in een wereld terecht komt, waar je je bij wijlen zult afvragen of de mens inderdaad wel een intelligent wezen is." Vreemd genoeg waren er geen problemen gerezen over de punten waar hij ze verwacht had. De Goddelijke Drieëenheid aanvaardden ze zonder moeite. Hij sprak daarover zijn verwondering uit. "De Goddelijke Drieëenheid wordt door velen geacht het moeilijkste punt van de christelijke theologie te zijn. Op grond daarvan, beschuldigen de Moslims de christenen van polytheïsme." "Eenheid is niet hetzelfde als alleenheid en ook geen kwestie van gelijkheid, maar van liefde." antwoordde Loni zonder erover te hoeven nadenken. " En de liefde is sterker naarmate de persoonlijkheid sterker is, meer onderscheiden. Als God volmaakte liefde is, moeten de afzonderlijke personen een toppunt van persoonlijkheid bezitten en daarmee is de eenheid totaal." Hij had haar aangekeken alsof ze een wereldwonder was. In zichzelf moest hij ineens lachen, om de infantiele vergelijking, die hen op het seminarie was voorgehouden, over een kandelaar met drie armen, waarmee je de 'beminde gelovigen' een idee kon geven van de goddelijke drieëenheid. En hier zat een jonge vrouw naast hem, een meisje nog, scheen hem toe, die tot voor kort zelfs de naam 'God' niet eens kende in haar eigen taal, die, als het ware, een mysterie oploste door het mysterie nog grandiozer te maken dan het al was. Zo ook hadden ze geen enkel probleem gehad met de idee van een erfzonde. "Het is een schoon verhaal," had een nogal filosofisch aangelegde dame, Lasu geheten, gezegd, "een schitterende metafoor van een vrouw, Eva, die de eerste zonde pleegt door te eten van de boom van Kennis van goed en kwaad. Ze zal gelijk zijn aan God, wordt haar gezegd, als ze bewijst dat ze vrij is! Vrij om te kiezen voor het goede èn het kwade. Met andere woorden: zij, de eerste vrouw, die pas wezenlijk mens wordt als ze het onderscheid leert kennen tussen goed en kwaad. Haar eerstvolgende daad van vrijheid was die om haar man te verleiden en ook hèm daarmee vrij te maken en dus waarlijk mens en dus in alle onvolmaaktheid op God gelijkend." Sanri, een jonge vrouw uit de groep van Loni, vulde haar aan: "En omdat wij vrij zijn te kiezen tussen goed en kwaad, en tegelijkertijd op weg zijn naar de universele liefde, heeft elk kwaad, van elke mens, van alle tijden, zijn weerslag op het uiteindelijke geluk van alle mensen èn van God zelf!" "Met andere woorden," had hij ietwat verbouwereerd gekonstateerd, "wij allen plegen de erfzonde." "Natuurlijk." was het antwoord uit verscheidene monden tegelijk. "Even goed als het omgekeerde." had de arts Luka gezegd. "Al het goede, alle daden van liefde, dragen bij aan vermeerdering van het geluk van alle mensen." Op één punt was de reactie sterk afwijzend geweest. Toen hij de sacramenten had behandeld en aan het priesterschap toekwam, reageerde een andere jonge vrouw, uit de groep van Loni, Latifu geheten, nogal fel met de opmerking: "De uitsluiting van de vrouw uit het priesterambt wind ik niet acceptabel." Hij had de kring rondgekeken en moeten constateren dat ze het allemaal met die opmerking eens waren, inclusief de vier mannen. Hij leunde achterover in zijn stoel, keek nieuwsgierig naar zuster Agnes om haar reactie te zien en wist toen meteen dat ook zij het bezwaar deelde. "Veel regels van de Kerk," zo begon hij voorzichtig, "zijn geen wezenlijke geloofspunten, geen doctrinaire dogma's, al proberen sommigen dat ervan te maken. Het priester celibaat, bijvoorbeeld, is iets wat historisch gegroeid is en kán worden afgeschaft. Hetzelfde geldt feitelijk ook voor de positie van de vrouw in de Kerk. De vrouw heeft, in de meeste menselijke culturen, een ondergeschikte positie, in sommige culturen zelfs zeer ondergeschikt, in andere veel minder. Zij is, zo gezegd, het moederdier dat zich moet wijden aan het krijgen en opvoeden van kinderen. Die ondergeschiktheid, die achterstelling is niet slechts een gevolg van mannelijke dominantie, maar van een natuurlijk, evolutionair proces van veiligstelling van de procreatie. En, zoals we vrijwel overal zien tussen groepen mensen, conformeren de groepen zich aan de positie waarin ze, om welke reden ook, geplaatst zijn. Ik ben bang dat, zo lang de vrouw zich nog blijft conformeren aan de dominantie van de man, de Kerk haar niet zal toelaten tot het priesterambt. Pas als zij een gelijkwaardige positie bekleedt in de gemeenschap, pas dan zal ook de Kerk gedwongen zijn het roer om te gooien, want er is geen rationele basis voor het uitsluiten van de vrouw uit het priesterambt, al proberen sommige theologen, zoals gezegd, het wel te rationaliseren met de bewering dat Christus alleen mannen uitkoos om apostel te worden. Dat is natuurlijk klinkklare onzin, want Hij koos ook alleen Joden als apostel, wat dan zou moeten inhouden dat alle priesters joden moeten zijn. Dat hij geen vrouwen koos, ondanks het feit dat er een aantal zeer vrijgevochten vrouwen onder Zijn direkte volgelingen was, heeft gewoon te maken met de sociale structuur en cultuur waarin Hij leefde. Je zou kunnen zeggen dat de Kerk ook de taak heeft de gelijkstelling van de vrouw te bevorderen, maar helaas, ook het instituut Kerk is een menselijke instelling, geleid door mensen die zich ook conformeren aan de bestaande culturele normen, gewoonten en gebruiken, behalve waar die pertinent strijdig zijn met de geloofsleer. Jullie verkeren in een situatie waarin ik, persoonlijk, geen enkel probleem zou hebben met de vrouw in het priesterambt. In tegendeel." Het meest ontroerend was de vergadering van twee dagen geleden geweest, waarop de plechtigheid van vandaag was doorgesproken. Hij had voorgesteld dat een van hen het epistel zou voorlezen. Het was Loni zelf geweest, die hem buiten medeweten van alle anderen had gevraagd het hooglied der liefde van Sint Paulus uit de eerste Korinthenbrief te kiezen, maar het vooral niet aan de anderen te zeggen. Ze had op zijn suggestie geen moment geaarzeld. "Een van onze vier mannen." had ze beslist en er onmiddellijk aan toegevoegd: "Niet om te symboliseren dat wij het eens zijn met de achterstelling van de vrouw in de kerk, maar juist om duidelijk te maken dat wij geen achterstelling aanvaarden. Als wij zouden loten onder ons allemaal, valt de keuze vrijwel zeker op een van de vrouwen, omdat wij vrouwen nu eenmaal zo sterk in de meerderheid zijn." Er was dus geloot onder de vier mannen en het lot viel op Sal Kinir. Op zijn vraag welke tekst hij zou moeten lezen, kreeg hij van haar het glimlachende antwoord: "Jij kunt goed genoeg lezen, om het onvoorbereid te doen. Dus het blijft een verrassing, zelfs voor jou." Vervolgens had hij voorgesteld dat zij, hetzij allemaal, hetzij één hunner namens allen, een gebed zouden uitspreken vóór de offerande van de mis. Alweer had Loni direkt het woord genomen. "Laten we eerst beslissen of we allemaal een gebed zullen uitspreken of éen van ons namens ons allen. Ikzelf ben vóór één namens ons allen. " Alle anderen knikten instemmend, waarop zij zei: "Dan rest de vraag wie van ons." Hij had zijn hoofd naar haar toegebogen en in haar oor gefluisterd: "Jij natuurlijk." Ze lachte fijntjes en deed alsof ze het niet hoorde. Ze zei, tot zijn grote verrassing: "Mijn voorstel is dat Deni het namens ons allemaal doet." Deni was een van de artsen, wist hij. Maar ze was erg onopvallend en mengde zich zelden in diskussies. Ze schrok duidelijk zichtbaar van Loni's woorden en reageerde verbouwereerd met een: "Ik! Waarom ik?" "Omdat jij, van ons allemaal, het best in staat bent om onze gedachten, gevoelens en verlangens onder woorden te brengen. Daarom." antwoordde Loni met een liefdevolle lach om haar lippen. Hij had daarop gesuggereerd: "U mag het gerust in Uw eigen taal doen. U richt zich niet tot mij, maar tot God, en die verstaat alle talen." Na de bijeenkomst had Loni hem even apart genomen en gezegd: "Ik heb wel gehoord wat U zei, maar ik wilde er niet op ingaan." "Waarom niet?" vroeg hij nog steeds verbaasd. "Omdat ze mij tegen wil en dank hebben aangewezen als hun leidster. Ik doe mijn uiterste best om een, hoe noem je dat ook weer? Zuster Agnes had er een Latijnse naam voor: De eerste onder gelijken te zijn." "De primus inter pares." zei hij, nog niet begrijpend. "Juist." antwoordde zij. "Maar het is meer dan dat. Ik probeer de minste onder gelijken te zijn, de dienares. Dat is vaak heel moeilijk, omdat ze altijd de uiteindelijke beslissingen op mijn schouders leggen. Ik heb dat nooit gewild, maar het is voor hen allemaal een vanzelfsprekendheid geworden. En dat betekent, dat ik vaak afzie van dingen die ik graag zou doen, maar waarvan ik weet dat er anderen zijn, die er beter voor zijn toegerust, of minstens even goed als ik. Deni had het niet verwacht, dat ik haar zou kiezen. Ze schrok er van, zoals U hebt gezien. Ze is erg bescheiden. Maar ik weet zeker dat ze het heel goed zal doen en dat het haar erg gelukkig zal maken het te mogen doen. Wat wilt U nog meer?" Hij keek haar vol bewondering aan. Dit mooie jonge vrouwtje, met haar stralende donkere ogen en brede fijnzinnige glimlach op haar gave gezicht, dit meisje, zo scheen ze hem toe, straalde een wijsheid uit die hij nog zelden was tegengekomen. "God zegene je, Loni," zei hij ontroerd. "God geleide je op je verdere levensweg." "Dank U, pater." antwoordde ze. "En bid voor ons, want wij zullen het hard nodig hebben." Tot één ding hadden alle anderen Loni wel gedwongen. Hoewel zij zelf wilde dat zij de laatste zou zijn, zou zij de eerste zijn die gedoopt ging worden. gevolgd door de jongeman Sal Kinir en daarna die prachtige, statige arts, mevrouw Mila Atelu. Hij had het waarom niet helemaal begrepen, maar het had iets te maken met wat er ongeveer een jaar geleden aan boord was gebeurd, iets wat ze allemaal hun 'bevrijding' noemden. Ze hadden vier nauwelijks zichtbare camera's in de zaal geïnstalleerd om de gehele plechtigheid voor de toekomst vast te leggen. Dat gebeurde allemaal vol automatisch en zonder alle felle lampen die daar op Aarde aan te pas zouden zijn gekomen. Op een teken van hem kwam zuster Agnes, nog steeds onwennig lopend bij het lage maangewicht, naar voren en ging naast de doopvont staan. Met zachte, trillende stem zei ze: "Loni Niwu." Loni stond op uit haar geknielde houding en liep, met gebogen hoofd en de brandende kaars in haar hand naar voren om de doopvont been, en bleef er achter staan, met haar gezicht naar haar reisgenoten die haar zo goed konden zien. Haar gezicht stond ernstig en haar lippen trilden licht van de spanning. Zuster Agnes hing haar het geborduurde schouderkleedje om en pater Andreas kwam naar voren, ook nog steeds moeilijk lopend, en tekende haar het kruis op haar voorhoofd met de olie der catechumenen. Ze antwoordde met trillende, zachte stem op alle vragen van het doopformulier, die ze uitgebreid hadden doorgenomen, en over de betekenis waarvan hij uitvoerig uitleg had gegeven. Toen schepte hij het water uit het bekken en Loni boog haar hoofd erboven en het doopwater vermengde zich met haar uitbundige tranen, terwijl hij de doopformule uitsprak: "Loni Niwu, ik doop U, in de naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest." Toen ze haar hoofd weer oprichtte straalde haar gelaatsuitdrukking een brede glimlach van intens geluk uit. Zuster Agnes omhelsde haar en gaf haar een zoen. Lichtelijk wankelend, en terwijl de tranen haar over haar wangen biggelden, liep ze terug naar haar plaats en knielde weer neer, om geheel voor zichzelf een juichend dankgebed te zeggen, tot God, die haar in Zijn armen had gesloten. Toen ze alle vier en twintig gedoopt waren, zette zuster Agnes, samen met Trewi de melodie in van het 'Magnificat', dat Deni in hun eigen taal vertaald had. Ze stonden allemaal op, in hun prachtige witte kleren en zongen uit volle borst, iets, wat ze nooit hadden kunnen dromen, ooit te zullen doen. Trewi had nog nooit zo mooi gespeeld, in de afgelopen weken dat ze geoefend had. Het klonk zo zuiver, zo helder, zo vol bezieling en vervoering, dat zuster Agnes ophield met haar begeleiding op de gitaar, om alleen hen allemaal, hun vreugde, lof en dank te laten uitzingen. Trewi, dat zo bescheiden meisje, straalde bijna in ecstase van haar eigen muziek en de zang van haar reisgenoten. Nadat de zang verstomd was, en Trewi de laatste zuivere noten uit haar dwarsfluit had gehaald, gaf hij hen een teken te gaan zitten en Sal Kinir een teken naar voren te komen. Hij had hen uitgelegd dat hij het eerste deel van de mis zou overslaan, omdat zij, na hun doop, geen schuldbelijdenis meer hoefden af te leggen, omdat ze met hun doop, van alle schuld bevrijd waren. Zuster Agnes overhandigde Sal de tekst. Hij keek ernaar en zijn gezicht klaarde helemaal op en met een brede glimlach en een stem, waar de ontroering in doorklonk, begon hij te lezen: "De eerste lezing is genomen uit het Nieuwe Testament, uit de eerste brief van Sint Paulus aan de Korintiërs. Gij moet naar de hoogste gaven streven. Maar eerst wijs ik U een weg die verheven is boven alles. Al spreek ik met de tongen van engelen en mensen, als ik de liefde niet heb ben ik een galmend bekken of een schelle cimbaal. Al heb ik de gave der profetie, al ken ik alle geheimen en alle wetenschap, al heb ik het volmaakte geloof, dat bergen verzet: als ik de liefde niet heb, ben ik niets. Al deel ik heel mijn bezit uit, al geef ik mijn lichaam prijs aan de vuurdood: als ik de liefde niet heb, baat het mij niets. De liefde is lankmoedig en goedertieren; de liefde is niet afgunstig, zij praalt niet, zij beeldt zich niets in. Zij geeft niet om de schone schijn, zij zoekt zichzelf niet, zij laat zich niet kwaad maken en rekent het kwade niet aan. Zij verheugt zich niet over onrecht, maar vindt haar vreugde in de waarheid. Alles verdraagt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles duldt zij. De liefde vergaat nimmer." Hij richtte zijn ogen eerst op hen allemaal en zag de stralende gezichten van zijn drieëntwintig lotgenoten. Daarna richtte hij zijn ogen omhoog en zei zacht: "Dit is het woord van God." "God zij geloofd en geprezen." zeiden alle stemmen vol overtuiging en overgave. Terwijl Sal terugliep naar zijn stoel, sprongen bij pater Andreas de ogen vol tranen. Dit was een liefdesgemeenschap, zoals hij die nooit eerder had gekend, en vermoedelijk nooit meer zou meemaken. Hij zei zacht: "Blaas nu jullie kaarsen uit en laten we gaan staan voor het Evangelie van onze heer Jezus Christus en het 'halleluja' zingen." Zuster Agnes liet haar gitaar tegen de wand staan en knikte instemmend naar Trewi die haar aankeek. Ze zette de dwarsfluit aan haar mond en juichend klaterden de heldere tonen uit haar instrument en zongen haar vrienden. Hij had, in afwijking van het kerkelijk jaar, de inleiding tot het evangelie van Johannes gekozen: "In den beginne was het woord, en het woord was bij God, en het woord was God.", maar hij was er nauwelijks meer met zijn hoofd bij terwijl hij las. Hij zag alleen maar al die stralende gezichten, die manifestatie van één grote liefde, van één groot geluk en hij bad met heel zijn wezen dat God hen zou beschermen tegen al de kwade invloeden waarmee zij op aarde zouden worden geconfronteerd. Hij had een preek voorbereid, maar verfrommelde het papier in zijn zak. Hij keek hen een voor een aan en zei: "De vlam is doorgeslagen... Het licht scheen in jullie duisternis en het ware licht, dat alle licht verlicht, kwam tot jullie en verlichtte jullie. In de immense leegte die jullie wereld was, klonk het woord en het woord was God, geheiligd zij Zijn naam. "Een Indisch wijsgeer van onze dagen, Radhakrishnan, heeft gezegd: 'Vele wegen zijn er van God gegeven en vele gestalten; langs welke weg en in welke gestalte gij Hem zoeken wilt, langs die weg en in die gestalte zal Hij U verschijnen. Maar ik zeg U: zo lang de mens nog 'God is groot!' roept, heeft hij Hem niet gevonden, want wie Hem gevonden heeft, zwijgt stil.'...." Hij zweeg. Hij keek andermaal vol verwondering naar de vierentwintig ernstige, van geluk stralende gezichten en zei zacht: "Als er geen engelen bestonden, bestaan ze nu." Vierentwintig brede glimlachen beantwoordden zijn opmerking. " Jullie hebben God gevonden, en de weg was jullie reis door de duisternis van de sterrennacht, naar een planeet die 'aarde' heet. Maar jullie zijn het niet alleen die de ware God gevonden hebben. Ook ik heb Hem gevonden, vandaag, en ik denk ook Zuster Agnes. Wij danken Hem, dat wij instrument mochten zijn in Zijn handen en zwijgen stil." en tot zijn stomme verbazing zeiden alle vier en twintig stemmen spontaan: "Amen." en ze stonden op om vol overgave de geloofsbelijdenis uit te spreken. Daarna kwam Deni naar voren, met gevouwen handen en gebogen hoofd. Ze knielde voor het altaar neer en al haar reisgenoten knielden voor hun stoelen. Haar stem klonk zacht, maar helder en duidelijk, al verstond hij geen woord van wat ze zei. Na de mis gaf zij hem, op zijn verzoek een vertaling van haar gebed. Het luidde: "God, onze God, die het Al beheert; God, onze Vader, God, onze Moeder, God, ONZE zuster, God, onze broeder, God, onze Dienaar, God, onze hoeder, God, onze Honger, God, onze Voeder, God, ons VERLANGEN, dat ons hart verteert. Het verpletterend kabaal ten spijt, dat onze lange, duist're nacht van diepe stilte, VERscheurde MET SATANISCH hoongelach, drong Uw stem tot ons door, Uw Uw noodkreet van liefde Maar wij waren dood, wij kenden geen hoop, geen geloof, geen liefde, geen God, geen gebod. Wij kenden slechts de ijzige kou van een zielloos heelal. En U had geen keus! U móést ons geleiden door een lange, donkere nacht, naar een wereld waar wij konden verdrinken in het klaterende licht van Uw oneindige liefde! U ontstak Uw licht in onze DIEPE duisternis, door het lijden van onze lieve leidster, Loni, die Uw stem deed bloeien in onze harten voordat wij zelfs Uw naam nog kenden. Wij werden door haar vervuld van Uw liefde, nog vóór wij zelfs konden beseffen dat U de bron was die vanuit haar in elk van ons opwelde. Wij danken U, God, onze God, onze moeder, onze vader, onze zuster, onze broeder, Wij zullen U eeuwig dankzeggen voor het ware licht dat U in ons ontstak. Wij knielen hier voor U neer, God, onze God, onze oorsprong, onze bron, ons doel, om U deemoedig te aanbidden in Uw ONEINDIGE liefde. Wij smeken U, God, onze God, wilt voor eeuwig ons HET lichtbaken zijn op onze verdere levensweg naar de opgang in U. Wij trappelen van ongeduld om aan Uw universele liefde te mogen deelnemen. Sta ons toe, God, onze God, onze Moeder, onze Vader, onze zuster, onze broeder, onze Schepper, onze BRON, ONS VERLANGEN, ons doel, Sta ons toe, ook onze kleine, dagelijkse zorgen en verlangens in Uw schoot te leggen. opdat U, in Uw oneindige barmhartigheid ons geleide op onze verdere levensweg. Wij bidden U, God, onze God, bescherm voor ons onze lieve leidster, Loni Niwu, die door haar lijden ons Uw licht bracht, en door wie en voor wie onze harten zijn ontstoken in brandende liefde; Geef haar Uw kracht en Uw liefde en verlicht haar verstand om ons verder te kunnen leiden in alle onzekerheden die voor ons liggen. Loni begon te huilen. Ze pakte haar zakdoekje en veegde heftig haar ogen af. Ze begon zacht te snikken, terwijl Mila haar arm om haar been sloeg en samen met alle anderen zei: "God, onze God, wij bidden U verhoor ons." Hoewel hij er op het moment zelf geen woord van verstond, raakte hij diep ontroerd door de toon waarop het gebed werd uitgesproken en de aanblik van de gelukkige, en ontroerde gezichten van alle anderen. Hij begreep niet meteen waarom Loni huilde, maar wel dat het geen tranen van verdriet waren. Deni stond op uit haar geknielde houding, gevolgd door alle anderen. Ze draaide zich om om terug te lopen naar haar plaats, maar toen ze het betraande gezicht van Loni zag, boog ze zich snel naar haar toe, omhelsde haar en gaf haar een zoen. Loni sloeg spontaan haar arm om Deni been en trok haar even tegen zich aan en fluisterde iets in haar oor. Het altijd ernstig kijkende, bescheiden meisje, met haar donkere gelaatskleur, maakte zich los uit Loni's omarming, haar hele gezicht één stralende glimlach en liep terug naar haar stoel. Later, toen hij een vertaling van de tekst van het gebed had gelezen, steeg zijn bewondering voor hen ten top. Geheel uit zichzelf, zonder dat daarover was gediscussieerd, maar zonder de minste twijfel namens hen allen, had deze jonge vrouw God ontdaan van de sexistische voorstellingen die vrijwel alle aardse geschriften, inclusief de Heilige Schrift, aan Hem/Haar gaven. Trewi keek even zuster Agnes aan, die haar een teken gaf zelf, zonder haar begeleiding het offerande lied in te zetten. Ook dat had Deni in hun eigen taal vertaald, evenals alle andere liederen. Hij had dat zelf gesuggereerd, en Loni had hem verteld dat ze er prachtige, poëtische teksten van had gemaakt. Het had haar wel de nodige zoektochten in de computer bestanden gekost, om de juiste woorden te vinden, die wel in hun taal bestonden, maar die zij niet kenden. Ook het 'sanctus' zongen ze uitbundig in hun eigen taal, en tot driemaal toe hoorde hij het woord 'Ekius, ekius, ekius' en realiseerde zich met een schok, dat dat verdacht veel weg had van het Griekse 'Agios'. Tijdens de consecratie vroeg hij zich af, of zij wellicht dit mysterie, waar hij zo vaak over in twijfel had gestaan, ook begrepen. Ze hadden het zonder meer aanvaard, op grond van de uitspraken van Jezus Christus zelf, zoals opgetekend in de evangeliën. Ook het 'Onze Vader' had Deni vertaald en hij had gesuggereerd het woord "aarde" te veranderen in "wereld". De communie, hun Eerste Heilige Communie, werd andermaal een ontroerend feest, een onvergetelijk schouwspel van devotie en geluk. De vier mannen hadden geen aparte plaatsen, maar zaten tussen de vrouwen en kwamen in dezelfde volgorde naar voren, Sal Kinir na Loni en gevolgd door Mila Atelu, Fos Amin voorafgegaan door Ena, Nog Arli na Weni Libu en de arts Tar Nilo als allerlaatste. Zijn handen beefden licht, toen hij als eerste de heilige hostie in de uitgestrekte hand van Loni legde. Ze zag er werkelijk hemels mooi uit, met haar stralende donkere ogen in het mooie, ernstige, bruine gezicht onder de natuurlijke zwarte krullen en geheel in een eenvoudige, hagelwitte jurk gekleed, zonder enige opsmuk. Hij voelde een diepe tederheid door zijn hele wezen stromen en zei zacht: "Loni, het Lichaam van Christus." "Amen." zei haar heldere stem. Hij besloot op dat moment ze allemaal bij hun naam te noemen. Zuster Agnes stond naast hem met de kelk met wijn in haar handen en volgde zijn voorbeeld, en zei zacht: "Loni, het bloed van Christus." en haar buitenaardse vriendinnetje glimlachte breed tegen haar, doopte de heilige hostie in de kelk met wijn en legde hem op haar tong. Als slotlied, na zijn zegen met gebogen hoofden ontvangen te hebben, zongen zij, uit volle borst en in vertaling in hun eigen taal het "Veni Creator" en tot hun aller verbazing, - niet alleen van hem - speelde Trewi daarna op haar dwarsfluit de prachtige cantate van Bach: "Jesus joy of man's desiring". Alleen zuster Agnes lachte omdat het een geheimpje was geweest tussen haar en Trewi, die ze verteld had hoe Loni altijd in vervoering raakte als zij die cantate op het orgel speelde. Loni's gezicht straalde en toen Trewi de laatste tonen had gespeeld, zo mateloos zuiver en in volle overgave, rende ze naar haar toe en omhelsde haar. "Dat was prachtig, Trewi!" riep ze uit. "God, wat heb je me daarmee gelukkig gemaakt!" "Jij hebt mij gelukkig gemaakt, onder andere met dit instrument." antwoordde Trewi zacht. In een mum van tijd veranderden ze daarna de kapel weer in gemeenschapszaal, door de stoelen aan de kant te schuiven en de tafels, die in de gang al klaar stonden met alles erop voor het feestmaal, binnen te brengen. Pater Andreas had zich nog maar nauwelijks van zijn gewaden ontdaan, toen alles al klaar was, de tafels beladen met etenswaar, allerlei fruit èn.... flessen champagne en echte champagneglazen. Ook die hadden Mila en Loni gekocht op die ene ochtend dat ze met zuster Agnes naar de stad waren geweest. Loni ging aan het hoofd van de tafel zitten en nodigde pater Andreas en zuster Agnes uit om naast haar te komen zitten. "Die flessen open maken is mannenwerk." lachte ze. "Sal, Tar, Nog, Fos, aan de slag, maar kijk uit, de stoppen knallen eraf." Ze knalden inderdaad, met in eerste instantie een schrikuitdrukking op de gezichten van de jongens, tot grote hilariteit van de dames. "Denk erom," zei Loni waarschuwend, terwijl de jongens de glazen volschonken. "er zit alcohol in, en dat zijn wij niet gewend. Het is niet de bedoeling dat wij straks allemaal lopen te zwalken en te lallen." "Nou ja," lachte Krawi hartelijk. "dat zal weer eens een nieuwe ervaring zijn, hè?" "Ja, ja," lachte Loni en stond op en hief haar glas omhoog. "Mijn lieve broers en zusters," zei ze. Het geluk straalde van haar gezicht af. "Van nu af aan zijn wij broers en zusters in Christus. We weten niet wat ons allemaal nog te wachten staat. De toekomst ligt voor ons open. Wij gaan ons vanaf morgen geleidelijk aan op aarde vestigen. En na verloop van tijd, zullen we misschien af en toe of zelfs langdurig uit elkaar gaan. Maar ook als wij uit elkaar zullen gaan, zal ik er altijd zijn, voor elk van jullie, en geen van jullie zal ooit uit mijn hart en mijn gedachte zijn. En ik bid en hoop dat jullie er altijd zullen zijn voor mij." "Altijd!" riepen alle stemmen tegelijk. Ze hief haar glas hoger en zei: "Op ons heil!" en nam de eerste slok. Er klonk een daverend geschater op, vanwege het zure gezicht dat ze onmiddellijk trok. Pater Andreas bulderde van het lachen en dronk direkt daarop zijn eigen glas bijna in één teug leeg. Loni ging zitten en probeerde nog een teugje, dat haar wat beter beviel, al vond ze het nog steeds niet erg lekker. Zuster Agnes zei lachend: "En dan te bedenken dat het zulk duur spul is, hè?" Nadat de hilariteit was gezakt en iedereen de champagne had geprobeerd, - waarbij sommigen het wel direkt lekker vonden en anderen ook wat zurig keken - zei Mila, die rechts van Pater Andreas zat tegen Loni: "Ik wil ook wat zeggen." Loni tikte met een lepeltje tegen haar glas en zei: "Jongens, even aandacht voor Mila." Mila stond op en tot ieders verbazing bloosde ze. Toen zei ze zenuwachtig: "Ja, moet je horen, ... Sal en ik,.... wij willen graag in het huwelijk treden." Het was heel even doodstil. Toen klonk er een daverend applaus door de zaal en daar bovenuit riep Fos Amin: "Ena en ik ook!" En toen het kabaal wat bedaarde, zei Nog Arli rustig: "En Weni en ik ook." Het volgende applaus was nog maar nauwelijks geluwd of Sibirna gaf Loni een teken dat ze ook wat wilde zeggen. "Wou jij ook gaan trouwen?" vroeg Loni lachend. "Ik ben benieuwd wie het slachtoffer wordt. Er is weinig keus meer." Sibirna lachte, maar werd daarna onmiddellijk heel ernstig en zei: "jullie zullen het wel raar vinden, zo'n halve gek als ik. Sarnu en ik hebben de afgelopen tijd een heleboel van de boeken gelezen die je hebt meegebracht. Onder andere één over allerlei religieuse congregaties en orden. Ik wil bruid van Christus worden, samen met Sarnu. Onze keuze is gevallen op een beschouwende kloosterorde." Het bleef doodstil. Iedereen stond paf. Alleen Loni glimlachte breed en verbrak de stilte: "Sibirna, Sarnu, je ziet dat iedereen er stil van is. Het is wel duidelijk dat niemand dat van jullie twee had verwacht. Blijkbaar zijn wij door alle lektuur die wij gelezen hebben, al zo aards menselijk geworden, dat wij ook al veronderstellen dat kloosters vol zitten met ouwe zuurpruimen. Maar zo is het niet. Kijk naar zuster Agnes, hier naast mij. De ware religieuse, denk ik, is iemand die bevlogen is van een ideaal, waarvoor ze bereid is al het andere op te offeren. En halve gekken zijn beter toegerust om een ideaal na te streven dan ouwe zuurpruimen. Jongens, een hartelijk applaus voor Sibirna en Sarnu." Terwijl het geklap nog aan de gang was stak Tar Nilo zijn hand naar haar op en Loni tikte andermaal op haar glas. "Ga je gang, Tar." zei ze toen het stil was geworden. "Tja, kijk," zei hij, op ietwat ironische toon. "er zijn nog heel wat vrouwen over, waar ik een gooi naar zou kunnen doen, maar het probleem is, dat ik ze allemaal even lief wind en lief heb en ik heb begrepen dat de Kerk polygamie verbiedt. Niet ten onrechte, moet ik erkennen. derhalve heb ik, na ampele overwegingen, en ondanks de verlokkelijkheid van het vrouwelijk schoon, besloten, dat ik liever priester wil worden." Het bleef weer even stil, voor het applaus losbarstte. Loni deed er niet aan mee maar sprong op uit haar stoel, rende naar hem toe en omhelsde hem uitbundig. Terug op haar plaats, zei ze: "Ik had al lang een stille hoop, maar durfde er niet in te geloven, dat één van ons ooit priester zou worden. Maar het wordt echt werkelijkheid. Tar, jongen, wij zullen allemaal veel voor je bidden en je in alles steunen. God zij geloofd, dat dit ons mag gebeuren." Ze zweeg even en keek de kring rond om te zien of er nog meer waren die iets te zeggen hadden. Toen dat niet meteen het geval bleek, vervolgde ze: "Dan wordt het nu tijd dat ik zelf ook mijn plannen voor de toekomst bekend maak. Op de eerste plaats, echter, herhaal ik met de grootst mogelijke nadruk, dat wat ook onze afzonderlijke wegen zullen zijn, ik er altijd zal zijn, voor jullie allemaal. Wij moeten ons vooral niet definitief van elkaar laten scheiden. Wij zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden en moeten dat altijd blijven. Dat wil echter niet zeggen, dat onze afzonderlijke wegen zich niet kunnen scheiden, in het nastreven van een ideaal. Scheiding en verscheidenheid betekenen in geen enkel opzicht verlies van onze eenheid in liefde. Die liefde die sint Paulus, maar vooral ook onze eigen Deni zo mooi in haar gebed heeft verwoord, die liefde moet blijven en groeien. Dat is het ware licht, dat ons vandaag verlicht heeft. Ik ben er heilig van overtuigd, dat ik dat ideaal ten volle kan blijven nastreven, ook als ik zal zijn ingetreden in de congregatie van de zusters Franciscanessen."